Timmerlieden, schrijnwerkers, kuipers en rademakers

Specifieke ambachten, met name in Roermond en Maastricht Algemene informatie ambachten (gilden)
Gewandmakers Dekenwevers Linnenwevers Hoedenmakers Kleermakers Knopenmakers Schoenmakers
Pelsers
Witmakers
Smeden Goudsmeden
Schilders
Glasmakers
Metselaars
Leiendekkers
Timmerlieden
Schrijnwerkers
Kuipers
Rademakers
Korvers
Wanmakers
Pruikenmakers
Levensmiddelen Molenaars Brouwers Bakkers Kremers Schippers
Huurvaarders
Kooldragers

Het altaar van de timmerlieden stond in Roermond in de parochiekerk en was gewijd aan de H. Jozef. Deze heilige was vrijwel overal de patroonheilige van de timmerlieden. In 1741 lezen we bij het Timmerambacht van Weert, dat het verplicht is om op de dag van Sint Jozef 's morgens om 7 uur de mis te volgen die dan gelezen wordt aan het altaar van Sint Jozef. Ook dient iedereen aanwezig te zijn bij de mis, de zondag na beloken pinksteren, eveneens om 7 uur. Deze mis is bedoeld als lafenis van de zielen van de gestorven leden van de broederschap. Iedereen van wie men hoorde dat die niet aanwezig was bij een van deze missen, die moest 10 stuiver Luiks betalen. Iedereen van het timmerambacht zou door "den cnap" (de knaap, loopjongen) over deze besluiten op de hoogte worden gebracht. (Zeer uitgebreide reglementen van het timmerambacht van Weert vanaf 1464 zijn gepubliceerd in Publications 1920)

Gevelsteen met timmermanswerktuigen in Brussel.

In Roermond waren de timmerlieden tot 1793 verenigd in twee ambachten: de kunsters (timmerlieden) en de schrijnwerkers. In Maastricht en Venlo zijn altijd alle houtbewerkers in een ambacht verenigd geweest. In Roermond wordt in de statuten pas in 1650 gesproken over een meesterproef: een versteken kruisgespan met glazen ramen. Leden van het ambacht mochten niet in de omringende dorpen werken, tenzij volgens een opdracht aan de meester gericht. Een meester mocht hooguit twee jaar niet in de stad zijn. Daarna verviel zowel het meesterschap als het burgerschap. Op 3 mei, de dag van de kruisvinding, moeten de meesters uit hun midden een regerend meester kiezen. Knechten mochten pas overgenomen worden door een andere meester, als deze klaar was met de klus van de vorige meester.

Omdat in Roermond de timmerlieden en schrijnwerkers zeer lang in een apart ambacht waren verenigd waren er tussen beide beroepsgroepen regelmatig geschillen. In 1650 bepaalde de magistraat dat ze in principe hetzelfde werk mochten doen, uitgezonderd paneelwerk (schrijnwerkers en kop- en molenwerk (timmerlieden). In 1717 werden de specificaties van waar de een en waar de ander mocht werken opnieuw vastgesteld: Schrijnwerkers hadden recht op het paneelwerk, de altaren, communiebanken, preekstoeken en ander gestoelte, orgelkassen, schijfkabinetten (Scribaenen), stoelen, tafels, paneeldeuren, sjeezen, karossen, kasten, bedsteden en vloeren leggen op de oude voet. Timmerlieden mochten zolders maken, balken en ribben leggen, het kapwerk doen, deuren, vensters en glasramen zonder paneel, kloosterramen maken, "huijsgespannen" maken, spiegelvensters, molenwerk, onderdorpels, kelderdeuren, "enckel gespannen schouwvoeten sonder ongeleijde lijsten", goten, trappen, bedsteden, tafels zonder paneel, kruiswerk, "peunen" met deuren. In Roermond werden de beide ambachten pas in 1793 verenigd. Als ambachtsman mocht je tot in bepaalde mate trots zijn op je werk. Toen Frans Tirmans in 1722 zijn naam in gouden letters op een schild had laten aanbrengen en dat naast de schilden van de andere meesters in de gaffel had gehangen moest hij zijn naam overschilderen en als boete wegens misplaatste hoge eigendunk een halve malder rogge aan de armen schenken.

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"