Pastoor Borret in de Franse tijd

 

Inleiding

Foto Pieter Simons september 2007.
Grafsteen van Arnold Borret uit 1839, die nu staat opgesteld bij de kerk van Reek

In het jaarboek van 1889 van "Publications de la Société Historique et archéologique dans le Duché de Limbourg" staat een interessant artikel van Victor de Stuers. Hij heeft het beknopte dagboek van Arnold Borret hierin weergegeven. In 1751 werd Arnold Borret geboren te Ravenstein. Zijn vader overleed toen hij bijna 1 jaar oud was. Deze was palts grafelijk rentmeester geweest van de stad en het land van Ravenstein. Arnold Borret studeerde in Luik en werd daar in 1774 tot priester gewijd. In 1784 werd hij benoemd tot pastoor van Herten (bij Roermond). In 1798, toen hij weigerde de republikeinse eed af te leggen moest hij vluchten. In 1801 werd hij benoemd tot pastoor van Echt, maar moest ook toen weer vluchten. In 1803 werd hij pastoor van Haren, in 1806 vicaris-generaal van de districten Ravestein en Megen. In 1808 werd hij pastoor van Reek en enkele maanden later door de pastoors van dat district tot deken gekozen. In 1831 werd hij door de paus tot apostolisch vicaris van het district Megen en Ravestein benoemd. 1839 overleed hij te Reek, bijna 88 jaren oud. Arnold Borret, een oom van de latere minister van justitie Eduard Borret, heeft een aantal geschriften nagelaten, o.a. een beknopt dagboek over de periode 1792-1830. Met name de eerste 10 jaren hield hij een aantal zaken vrij nauwkeurig bij, daarna werden de opmerkingen steeds globaler en werden soms jaren overgeslagen. Een samenvatting van mij van dit dagboek gedurende de Franse periode: 1792-1815.

Andere interessante ooggetuigenverslagen van deze tijd:
kroniek Roermond 1781-1835 Sebastian van Beringen,
Correspondentie 1798 Kanton Roermond met Departement Nedermaas te Maastricht)
Drie kleine kroniekjes uit Roermond

1792

In de laatste maand van dit jaar werd Limburg geleidelijk onder de voet gelopen door Franse soldaten. Ik was toen pastoor van Herten, een dorp vlakbij de stad Roermond.
8 November werden de Oostenrijkse huzaren ("Kyser" genoemd) in Herten ingekwartierd. 26 November heeft er een regiment voetvolk van Wittenberg bij mij gelogeerd. 8 december zag ik vanuit mijn huis aan de andere kant van de Maas enkele Franse huzaren. 10 december werd mijn huis en het kerkhof door Oostenrijkse soldaten bezet. De Fransen rukten intussen op, ze staken bij Maasbracht de Maas over en namen post tussen Montfort en Linne, een half uur gaans van Herten.
De daaropvolgende nacht kon je het vuur zien waarmee de mooie Roerbrug in vlammen op ging.


Er zijn meer bruggen over de Roer. De bekendste is de Roerbrug naar de voorstad St. Jacob. Maar de Roode brug, die een toegang vormde tot Roermond vanuit Herten, was vroeger zeer belangrijk. Hij is dan ook diverse keren verwoest. Hiernaast een foto van de Roerbrug vanaf voorstad St. Jacob naar de stad anno 2006. Hier legden ook alle schepen aan om spullen naar de nabijgelegen markt te kunnen vervoeren. Recht tegenover de brug loopt de koolstraat, de straat waar de kooldragers de kool door droegen richting markt.

Foto: Pieter Simons September 2006

De andere foto is van de Rode brug, waar pastoor Borret het over heeft, welke voor zijn ogen in vlammen opging.

(foto van www.pwpeics.se/nether_m-u.htm)

11 december passeerden 10000 Franse soldaten mijn huis. De hele dag moest ik diverse soldaten eten en drinken geven. Om 3 uur werden 600 mensen in ons dorp ingekwartierd, van wie 115 in mijn huis. In korte tijd was mijn hele winterprovisie op. Daarna kon ik nog slechts gekookte aardappelen aanbieden. 23 December kregen we ook enige goddeloze Franse dragonders en 500 Oostenrijkse krijgsgevangenen in de gemeente te verzorgen. Kerstnacht wilden twee dragonders mij vermoorden, maar ik werd door twee Franse huzaren (kapitein Capeller en wachtmeester de Gracht), die bij mij logeerden, gered. Kapitein Capeller en de Gracht logeerden bij mij 23 dagen. (In maart 1793 werd deze kapitein overigens door de Oostenrijkers gedood.)

1793

In dit voorjaar werden de Fransen weer verdreven uit Limburg.
Vanaf het begin van het jaar waren er steeds wisselend nieuwe Franse gasten in mijn huis. 23 Januari, terwijl ik het middagmaal nam, kwamen drie soldaten met hun geweer in huis en gingen met de gruwelijkste godslasteringen bij mij aan tafel zitten, ze goten het bier over de grond en lieten wijn brengen, ze grepen het mes van tafel en ik moest hen diverse hemden geven. Gelukkig kwam toen een trouwe boer binnen, die het voor elkaar kreeg dat ze weer vertrokken, maar niet ver van mijn huis randden ze een crucifix aan, kapten het in stukken en smeten het bij een boer in huis op het vuur. Deze werd woedend en joeg twee van hen op de vlucht, die nu op hem gingen schieten. De derde sloeg hij neer op zijn erf en doodde hem met zijn eigen wapens. Na verloop van twee jaren kwam een van deze twee monsters te Roermond in de winkel van juffrouw Bekkers (zuster van de guardian der Minderbroeders te Megen, ook Confessiarius der Clarissen aldaar), met de naam Janssen, beroofd van allebei zijn armen, zeggende dat hij nu god erkende, wiens beeld hij niet ver van daar, beide armen had afgekapt en dat hij nu loon naar werken had gekregen. 3 maart moest ik op last van generaal Lamolière de Republikeinse eed afleggen. Daarop nam ik de vlucht naar Maasbracht. Diezelfde dag was er ook een gevecht tussen Pruisische en Franse soldaten te Swalmen. 15 Pruisische soldaten sneuvelden aldaar en ze moesten zich weer terug trekken. 4 Maart zag ik Oostenrijkse voorposten die Stevensweert overrompelden. Ik was ooggetuige van een gevecht tussen Lin en Herten welk duurde 's middags van 1 tot 4 uur. Vervolgens vluchtten de Fransen naar de stad en gooiden vanuit de stad bommen en obitsers richting mijn huis. Aan de poort van mijn huis werd een Fransman neergesabeld. 5 Maart begaf ik me temidden van de keizerlijke armée en zag nog dode soldaten en dode paarden liggen. Ik zag die dag ook bij Horn de Fransen over de Maas vluchten. De Oostenrijkers schoten op hen met kanonnen, trokken diezelfde dag ook de maas over en achtervolgden ze. Bij Tienen werden ze daarna totaal verslagen. 29 maart zijn Coburgse dragonders in ons dorp gekomen. De commandant logeerde bij mij. Iedereen heeft met de grootste stichtelijkheid in mijn kerk de paasviering bijgewoond.

1794

Na ruim een jaar kwamen de Fransen dit jaar weer terug. Ik was in het voorjaar begonnen met het opnieuw opbouwen van de dorpskerk. We waren tot aan het dak gekomen. Toen werden zowel de aannemer als de architect door de Fransen doodgeschoten.
7 juli: huis en gemeente vol met mensen die weg wilden. De Oostenrijkers begonnen zich overal terug te trekken. In mijn huis kwamen een kapitein en twee heren uit de abdij van St. Martin te Doornik, ook twee religieusen uit de abdij Marquette bij Rijssel.
2 September: achter mijn huis kampeerde een deel van het Oostenrijkse leger, de rest lag bij Maasniel. Bij mij logeerde een kapitein. Rond mijn huis werd een batterij met 2 kanonnen geplaatst. Tussen de stad en mijn huis nog twee batterijen. Alle bomen werden geveld en er werd een verbinding gemaakt tussen de Maas en de Roer.
Ook daarna logeerden herhaaldelijk diverse hooggeplaatsten bij mij. 3 oktober verlieten de Oostenrijkers ons definitief. Op de Roerbrug zei ik generaal Kerp vaarwel. De stad werd nog dezelfde middag door de Fransen geplunderd, ook de navolgende dagen tot tien maal toe. Vanaf 10 oktober moest ik weer diverse Fransen huisvesten. 28 oktober kwamen 1800 soldaten die in het dorp gehuisvest moesten worden. Deze bleven 9 weken bij ons. Er werd tarwe, gerst, rogge, haver, olie en stro in beslag genomen. De oogst was dat jaar totaal mislukt en ook het jaar daarvoor was het niet best geweest. De rogge kostte op dat moment 6 Hollandse guldens per vat. Toen begon de winter, zo hevig en langdurig als niemand zich kon herinneren. Er ontstond een besmettelijke ziekte die bijna twee jaar duurde. In Roermond overleden hieraan onder meer de pastoor, kapelaan, twee assistenten, verschillende paters, twee dokters en 6 chirurgen.

1795 en 1796

In deze jaren vestigden de Fransen zich hier stevig en begonnen hun wetten op te leggen.
8 Januari 1795 werd met prachtige muziek op drie plaatsen in het dorp de vrijheidsboom geplant. Men dwong mij om overal deze droeve plechtigheid bij te wonen. 's Avonds en de volgende ochtend moest ik 84 man te eten geven. Men hield de hele nacht bal met muziek in mijn huis. De gemeente moest het bier, de brandewijn, het vlees en het wittebrood leveren. Ook daarna waren voortdurend allerlei soldaten "te gast" in mijn huis. 27 mei 1796 werd de tiende afgeschaft. Hierdoor verloor ik jaarlijks circa 80 malder vruchten. In Roermond werd feestelijk de plek ingewijd waar een nieuwe haven moest komen. Ik moest 18 gulden betalen. 21 augustus moest ik de doop- trouw- en begrafenisregisters afgeven en 70 gulden contributie betalen. 15 september is het eerste schip onder muzikale begeleiding door het nieuwe kanaal Roermond binnen gevaren. 18 september werd de in beslagname van de kloosters afgekondigd. 16 september kwam de commissaris al in de munsterabdij om alles te inventariseren.

1797

In dit jaar kreeg met name de onderdrukking van kerk en kloosters zijn volledige beslag.
20 januari werd het klooster van St. Elisabeth in beslag genomen. 21 januari het mooie klooster van Kysersbos, 22 januari het klooster van de minderbroeders, 23 januari de adellijke abdijen het Munster en de abdij van St. Gerlacus in Roermond. 22 mei werd de wet gepubliceerd waarbij elke geestelijke de Republikeinse eed diende af te leggen. 24 juli werden de klokken uit de Munstertoren geworpen en alle kerken en diensten werden verboden. Vanaf toen ging ik 's nachts de mis lezen in een kamer. In september heb ik op Guliks gebied, welk toen nog niet Frans was, langs de Roer onder de wilgebomen een tent opgeslagen en een hoogmis met muziek opgedragen. Daarna deed ik de sermoen, gebruik makende van de 136e psalm. 16 december werd ik ten tweede malen opgeroepen om de eed af te leggen op het stadhuis van Roermond. Nadat ik dat weigerde werden onmiddellijk de pastorale papieren en effecten verzegeld en daarna verkocht. De 21e moest ik de pastorie verlaten. Ik ben toen bij een boer ondergedoken (op Leenenhof) en bleef daar 's nachts de mis lezen.

1798

De vervolging van de priesters die geen eed aflegden kwam dit jaar op volle gang.
31 januari werd het kathedrale kapittel in beslag genomen. 25 februari werd mijn pastorie publiekelijk verpacht en kreeg als bestemming hoerenhuis voor soldaten. 4 Maart werden de Ursulinnen uit het klooster gezet. 14 Maart werden de kruisen van torens, kerken en kerkhoven weggehaald, de klokken werden uit de torens verwijderd en kapelletjes werden verwoest. 30 juni werd het begijnhof in Roermond in beslag genomen. 8 juli werden de deken van Grathem, de pastoor van Heijthuisen en nog enkele priesters gevangen genomen en weggevoerd. 10 juli ook de pastoor van Montfort en 9 priesters uit de stad: ze werden 's nachts opgepakt, gebonden en over zee weggevoerd. Met het aanbreken van de dag werd ook het huis waar ik me ophield omsingeld. Ik ben miraculeus kunnen wegkomen. Na enige tijd vluchten viel ik dodelijk vermoeid op de weg neer, mijn tong was zo dik en stijf dat ik lange tijd sprakeloos bleef. Zonder hoed en kousen kwam ik aan op de pachthof "Jongenhof", een half uur van Herten. De volgende nacht ben ik weer stiekem naar Herten gegaan, heb enkelen de biecht gehoord en voorzien van geconsacreerde hosties en heb de heilige olie in bewaring gebracht bij de molenaar Clephas. Toen heb ik me als arme voerman verkleed en arriveerde omtrent 8 uur door de Peel op Meyersche grond, mijn brave parochianen niet zonder tranen alleen achterlatende. Daarna ben ik bij Arnhem de Rijn overgestoken en heb me in Elten bij nog 94 gevluchte priesters vervoegd. 15 december begon de ijsselijkste winter ooit.

1799

Dit jaar bleef ik grotendeels in mijn asielplaats.
21 januari, midden in deze ijsselijke winter kwam er een onweer met een verschrikkelijke slag, die in geheel Europa te horen was. Was dit niet misschien een voorteken van hetgene de Fransen aan heel Europa gingen toebrengen? De volgende dag stegen de rivieren, die nog vol met ijs zaten, zo hoog dat honderden koeien en paarden verdronken. Ook vele mensen vonden toen de dood. Vanaf 3 april woonde ik 8 maanden te Mill, daarna drie maanden te Haps.

1800

21 februari ging ik met gevaar voor eigen leven weer de Rijn over om de bisschop over enige zaken te consulteren. Ik heb met de kardinaal van Mechelen en de bisschop van Roermond over belangrijke dingen gesproken. Op 2 mei begaf ik mij na een afwezigheid van 22 maanden in grote angst stil naar mijn gemeente van Herten, doopte daar verschillende al oude kinderen, bediende enkele zieken. Meerdere mensen waren intussen zonder sacramenten gestorven. De 9e mei moest ik na verraad alweer vluchten. Ik bleef in Helden, drie uren daarvandaan. 26 mei ging ik weer stiekem naar Herten. Ik gaf les aan kinderen en droeg de mis op in een huis. 26 Juni moest ik weer naar Helden vluchten. 5 Juli ging ik weer naar Herten, maar al na drie dagen moest ik er alweer vandoor. Nu ging in naar Boxmeer. Op 5 september weer terug in Herten. Nu ben ik 8 maanden durven blijven, heb de gemeente kunnen bedienen en heb 's nachts de mis gelezen. 9 November was er een stormwind die zijn weerga niet kent: molens en torens werden omvergerukt. Duizenden bomen, ja hele bossen tegelijk werden neergesabeld.

1801

3 april was ik genoodzaakt Herten definitief te verlaten. 8 maanden had ik op eigen zak een huis kunnen huren, de gemeente kon me niets betalen. Ik werd door de bisschop tot pastoor van Echt benoemd. 23 april ging ik hierheen. Hier heb ik het 10 maanden kunnen uithouden, mijn diensten in een kamer verrichtende. Ik werd echter gedwarsboomd door twee broers, wiens ouders protestant waren of protestant geweest waren. De een was notaris, de ander burgemeester. 13 juli kwamen gendarmen me opzoeken om me gevangen te nemen. Daar de hele gemeente echter achter mij stond lieten ze me gaan, maar moest toen weer in het geheim diensten verzorgen.

1802

11 januari. De twee hierboven vermelde broers hadden het via valse actes zover weten te brengen dat de prefect van Maastricht gelastte om mij gevangen te nemen. Op alle hoeken van de straten kwam een plakkaat waarop dat geschreven stond. Ik vluchtte via een onbruikbare weg naar Susteren, welk hoorde bij het departement van Aken. 14 Januari werd ik ingelicht dat men mij ook daar van mijn bed kwam lichten. Met een gids vluchtte ik door de barre kou naar St. Odiliënberg, stak daar de Roer over en daarna vluchtte ik tot over de Rijn. Bij mij droeg ik steeds de relikwie van de heilge Labre. Door zijn bescherming ben ik steeds op zeldzame wijze kunnen ontkomen.
4 Juli werden ook in de gebieden onder Keulen, Gulick en Kleef de kloosters en kapittels in beslag genomen. 24 Augustus werd in Frankrijk de openbare godsdienstbeoefening weer geoorloofd, door een verdrag tussen Napoleon en de paus. Napoleon voegde eigenhandig onmiddellijk daarna enkele slechte bepalingen aan deze overeenkomst toe. 28 Oktober werd de eerdere beschuldiging van de twee broers door een tribunaal als valselijk bestempeld en werd mijn gevangenneming opgeschort. De broers wilden echter niet dat ik terugkeerde naar Echt. De bisschop bood me Stevensweert aan. Hiervoor bedankte ik en ik begaf me naar Boxmeer. 19 december werden de beide broers gevangen genomen, ten gevolge van een onderzoek naar hun gedragingen. De burgemeester overleefde dit niet. Van schrik kreeg hij een bloedspuwing. De notaris werd tot 24-jarige gevangenisschap veroordeeld.

1803-1809

Vanaf hier de periode dat ik vlak bij Grave, in het toenmalige Staats-Brabant woonde. 28 december 1803 werd ik benoemd tot pastoor van Haren. 14 maart 1806 werd ik benoemd tot vicarus generaal van Ravestein en Megen. In datzelfde jaar werd ik pastoor van Reek, een dorp vlakbij de stad Grave. Hier bleef ik gedurende de hele verdere Franse periode en nog langer. 30 en 31 januari 1809 was er een grote storm met aanzienlijke verwoestingen. Verschillende huizen werden geheel of gedeeltelijk omvergeblazen. In het water zag je allerlei huisraad drijven als bedden, stoelen, tafels, kasten. Sommige mensen konden zich redden door op planken te drijven of op hooizolders te kruipen.

1810-1812

19 februari 1810 werd ons land, genaamd Staats-Brabant door de Fransen bezet. 12 augustus 1811 werden door een decreet alle kloosters in het land van Ravenstein, Megen, Cuyck, Boxmeer en Huyssen in beslag genomen. In het begin van september verscheen er een komeet aan de hemel met de staart omhoog die te zien bleef tot in december. Op goede vrijdag in 1812 zag men zeer duidelijk een groot kruis aan de maan. Ik beschouwde dit als een voorteken van verlossing, wat ook gebeurde. 20 augustus moesten alle kloosterlingen hun klooster ruimen. Alleen de kluizenaars van Boekel werden met rust gelaten.

1813

25 januari liet Bonaparte verkondigen dat tussen hem en paus Pius VII, die hij te Fontainebleau gevangen hield, de vrede getekend was. In October werd Napoleon te Leipzig verslagen. Maar daarmee waren wij nog niet bevrijd. 30 November werd Arnhem door de Pruisen stormenderhand ingenomen. Onze gemeente was vol Franse commyzen. 12 December trok een patrouille voetvolk en Franse lanciers door onze gemeente richting Den Bosch om de Pruisen te bestrijden. De volgende dag het hele legioen uit Grave, maar 's avonds keerde hetzelfde legioen weer terug via ons dorp. 15 december zag ik langs de molen ontelbare rijtuigen en onophoudelijk paardevolk van Den Bosch afkomen en daarna het leger van Molitor welk in Woerden 52 burgers vermoord en alles geplunderd en verwoest had. Ook hier ging het er nu ruig aan toe. Je hoorde wel duizend snaphaanschoten. Een enigst zoon werd verwond, een vrouw werd gedood met verpletterd hoofd, een man werd in de borst gestoken, een ander had al de sabel op zijn hart toen hij gered werd, een kreeg een kogel door zijn hoed, een kreeg een kogel achter in zijn rug door de kar heen. 22 huizen werden geplunderd. Ik was in uiterste verslagenheid. 19 december trok het Franse garnizoen wederom vanuit de stad tot aan onze molen. Enkele huizen werden geplunderd. Ook de dagen erna moesten voortdurend grote hoeveelheden voedsel en vee geleverd worden. 25 December trok een Pruisische patrouile door ons dorp. De 26e trok veel Frans voetvolk naar Hees en was er een schermutseling met de Pruisen. 28 december hoorde ik de trompetter alarm blazen. 300 Fransen waren al tot aan de rand van het dorp gearriveerd maar werden vervolgens door de Pruisen weer terug gedreven. 29 december vertrokken alle Pruisen. 30 december kwamen 50 Franse ruiters in ons dorp die we rijkelijk van voedsel moesten voorzien.

1814

14 Januari werd Nijmegen zonder slag of stoot door de Pruisen ingenomen. 25 februari arriveerde hier een bataillon Hollanders. De Fransen trokken aanstonds tegen hen uit de stad maar werden terug gedreven. Vanaf toen tot ver in mei was hier een voortdurende oorlogstoestand. De Fransen deden uitvallen vanuit de stad, hier verbleven Pruisische of Hollandse officieren. 7 mei gingen 2 parlementariërs naar de stad om te onderhandelen. 8 mei arriveerde hier uit Parijs kolonel Maillard namens de koning van Frankrijk. Dit was dezelfde persoon die van Bonaparte bevel had gekregen om de voorsteden van Parijs met inwoners en geallieerden in de lucht te blazen, maar dat bevel niet had willen uitvoeren. Hij begaf zich onmiddellijk samen met een Saxische en Hollandse kolonel naar Grave om de stad op te eisen, maar tevergeefs. Weer werden Velpse huzen beschoten vanuit de stad. 9 mei werd dan eindelijk de vrede getekend. Venlo was de zaterdag ervoor in de macht van de Hollanders gekomen. 12 Mei hoorden we dat ook Maastricht was bevrijd. 12 Mei om 3 uur s' middags werden kanonschoten gelost ter teken van vrede en werden alle klokken geluid. 13 Mei begon men 's nachts om half twee te trommelen en op hoorns te blazen. 1500 Man gewapende landstorm met 20 trommen en 30 vaandels, een bataljon jagers met hun hoornspelers, een bataillon linietroepen met trommels en fluiten, dragonders en kanonniers en stukken trokken 's morgens om 6 uur naar de stad. Ik ging mee. Intussen zag ik 1500 Franse soldaten met muziek, 6 kanonnen, vele kruitwagens en 130 karren uit de stad vertrekken. Wij trokken intussen naar binnen. De oranje en de witte vlag werden uitgestoken. Het kanon donderde rondom de wallen, alle klokken luidden en de vrijheidsboom werd omvergetrokken. Wij dankten god. Echter, onze kloosterlingen die dadelijk weer bezit van hun kloosters hadden genomen kregen 23 december van de prins van Oranje te horen dat ze konden kiezen: pensioen aannemen, of in hun klooster blijven, maar beroofd van goederen en pensioen. Ieder verkoos in het klooster te blijven. Tegelijk kregen ze te horen dat er geen nieuwe kloosterlingen meer mochten worden aangenomen. In 1816 hadden de paters minderbroeders om hun missies vol te kunnen houden van Rome gedaan gekregen weer nieuwe novices te mogen aannemen. Dit werd echter in mei door het gouvernement ten allerscherpste verboden en alle novicen moesten onmiddellijk vertrekken.

Het verdere dagboek van pastoor Borret houdt zich voornamelijk met het weer en klimaat van de jaren 1816 tot 1830 bezig. Meer hierover in een ander hoofdstuk.

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"