Roermond omstreeks 1550

Carel Johan August Meerdink, 1909

Onderstaande tekst komt voornamelijk uit "Roermond in de Middeleeuwen", proefschrift van Carel Johan August Meerdink uit 1909. Het is feitelijk een beschrijving van de oude binnenstad zoals ze er omstreeks 1550, nog voor de eerste stadsbrand uitzag. Je kunt de tekst doorlopen en intussen maak je dan een soort stadswandeling, beginnende vlak bij de Christoffelkerk. Een verkorte weergave van onderstaande tekst zie je ook door met de muis te bewegen over de kaart van van Deventer gepubliceerd in 1559. Deze kaart geeft volgens Meerdink de situatie van voor de stadsbrand (1554)goed weer. De oude straat- en andere namen zijn door mij hierop geplaatst. Klik niet, maar beweeg slechts met de muis over deze kaart!

In aansluiting op onderstaande tekst is het ook interessant om het verhaal van Nettesheim over de geschiedenis van de kloosters van Roermond er bij te nemen.

St. Christoffelkerk

In 1224 wordt voor het eerst melding gemaakt van deze kerk, toen Albertus, pastoor van de parochiekerk, en Theodericus, voogd van Roermond, een overeenkomst aangingen met het Cisterciënserklooster. Het ligt voor de hand, dat deze parochiekerk, welke onder het patronaat van de voogd van Roermond stond, oorspronkelijk een klein gebouw was, dat bij uitbreiding van de stad niet meer aan de behoeften voldeed. In 1388 werden de magistraat en Gadert van Vlodrop, voogd van Roermond, het eens over het slechten van de St. Christoffelberg en wel naar de muur toe tot op de hoogte van de straat: "onse huysen ind woeningen, die wer by van de stat buten in opspoirten liggende hebben, aff te breken ind mit de berge, dair die huysinge opstaende syn te slichten, bis ter mueren gelyck an van de straten". Dat de parochiekerk toen daar niet lang meer is blijven staan, blijkt uit een Charter van 1391, waarbij de magistraat zich verbond : "eyne betemelicke capelle te tymmeren" op de plaats, waar vroeger "onse moederkircken buten in opp omme kenlicke grote noitsaecken affgebroken" was. De magistraat hield zich aan deze belofte en bouwde een nieuwe kapel op de plaats van de eerste.

In 1410 begon men de grondslagen te leggen van het gebouw, dat nu nog dienst doet als parochiale kerk. Alle stukken bijna, die op de bouw betrekking hebben, zijn verloren gegaan, waarschijnlijk bij een van de grote branden van 1554 of 1665. Slechts een stuk is, voor zover bekend, aan de algemene vernietiging ontkomen. Het is een zeer beschadigde brief op perkament, gegeven te Bononia (Bologna) 23 April 1410, waarbij Johannes, kardinaal, met de titel van het Heilige kruis te Jeruzalem, Johannes, aartsbisschop van Corinthe, Gentilis, bisschop van Neufchatel en Alvarez, bisschop van Oviedo, een aflaat verlenen (de kardinaal van 100, de bisschoppen van 40 dagen) aan allen, die door hun aalmoezen zouden bijdragen tot het voltooien van de nieuwe parochiekerk van de H. Lambertus en de H. Christoffel te Roermond, welke kerk "dudum extra muros" gelegen was, en met welk gebouw men "magno decore" begonnen was, de 14e December van hetzelfde jaar werd deze aflaatbrief door Jan van Beieren, elect van Luik, bevestigd.
In de loop van de eeuw werden verschillende koren bij de kerk gebouwd, zo het Sacramentskoor in 1458 en het 0. L. Vrouwenkoor in 1489.
De kosten voor de bouw werden op verschillende wijzen gevonden, o. a. uit liefdegaven en bijdragen van burgers en magistraat. Verder had men de steun van de hertog. Zo verleende Arnold van Gelre in 1472 aan Roermond het privilegie, om klein geld te mogen slaan tot de waarde van een kwart Keulschen witpenning of "albus", met de bepaling, dat: "het profijt, dat dairaff queme gekeert moest worden tot bouwe ind nutheit van de moderkirchen". Evenzo schonk in 1492 Karel van Gelre aan Roermond het recht om een zilveren munt te slaan, ter waarde van een ouden braspenning, "so wy verstaen onse moderlicke kircken onss stadtz van Ruremonde arme is ende gheen renten en heefft thot gehalt ende ghemeine bouwe ind onse Stadt vurss. die halden moet".
Een merkwaardige bijdrage leverden de boeten. Zo werd in 1472 iemand, die kwaad had gesproken van de magistraat, veroordeeld tot het doen van een bedevaart naar Rome, welke hij echter kon afkopen, zo hij voor "soe mennighe myle soe mennich pont Lotten estrick (vloer) inder moderkirchen" betaalde.
Een vonnis van 1496, veroordeelt een zekeren Dirk Saelenmeck, die "by nacht in de wynhuyss ontydich was gewest, de wyrdt mit synen gelach ontgynge und de wyrdt slaen wolde" tot een boete van 12 Rijnsche guldens "die hy in die moderkirche sol geven tot de bouwe".
Daar nadien tijd geen melding meer wordt gemaakt van enige bijdrage, is het vermoeden gewettigd, dat de kerk ± 1500 haar voltooiing zal hebben bereikt.

In de aflaat van 1410 wordt de kerk genoemd: "ecclesia parochialis sanctorum Lamberti et Christophori." Ook de oudste parochiekerk was aan St. Christoffel gewijd, zoals op te maken valt uit de bovengenoemde namen St. Christoffelsberg, St. Christoffelshof en bovendien overtuigend blijkt uit de stichtingsbrief van het Begijnhof in 1279, waarin gesproken wordt van : "Daniel, investitus ecclesie sancti Christophori in Ruremunde".
Volgens de legende was de laatste bede van de martelaar Christophorus, dat al wie zijn beeltenis aanschouwde, behouden zou blijven in stormen, aardbevingen, branden en andere rampen. Vandaar dat men op vele plaatsen, in of op de kerken een beeld van deze heilige vond, die in Roermond als beschermheilige van de stad vereerd werd en wordt.

Kerkstraat

Dat de straat, die in het oude Roermond naar de parochiekerk leidde, de Kerkstraat heette, is te verwachten en zo zal de Kerkstraat wel voor een van de oudste straten, zo niet voor de oudste gehouden mogen worden.

Kraanpoort of Inopspoort

De allereerste parochiekerk bevond zich buiten de Kraanpoort, terwijl de nieuwe een weinig meer Oostwaarts, net binnen de stadspoort lag. De gewone naam van deze poort was de "Inopspoort"

Bi Inopspoort

De straat, die naar de Inopspoort voerde, heette dan ook: "bi inopspoort". Als zoodanig wordt ze dan ook vermeld in een koopakte uit 1399.

Luifelstraat

Het rechts ombuigende verlengde van "Bi Inopspoort" vormde de tegenwoordige Luifelstraat, in een akte van 1450 genoemd : "achter van de Leuven". Deze naam kreeg de straat naar een luifel of gaanderij op de markt, (gelijk men in vele oude steden vond), zoals blijkt uit een verkoopakte, waarin gesproken wordt van een huis "opten merckt onder de louwen".

Zoutmarkt

Tussen de Luifelstraat en haar voorzetting, de Neerstraat, bevond zich de Zoutmarkt. Zo vinden we melding gemaakt van een huis : "achter de Leuff by de Saltmerckt", en een huis gelegen: "an de Saltmerckt op de Oirde totter Nederstraiten".

Neerstraat

De naam Neerstraat is gemakkelijk te verklaren, als men bedenkt, dat de kerk op een hoogte stond en dat de Neerstraat oorspronkelijk veel lager heeft gelegen, zoals bleek bij de rioleering van het Zuidelijk gedeelte van de stad, toen men in de Neerstraat de oude straat vond, bijna een meter lager dan de tegenwoordige.

Minderbroederstraat

Het verlengde deel van de Neerstraat kreeg de naam Minderbroederstraat naar het Minderbroederklooster, dat in 1307 gesticht werd door Reinald I van Gelre, die hiervoor zijn curia "Pott" aan genoemde broeders afstond.

Het Swartbroeck

Het laatste gedeelte van de Neerstraat - Minderbroederstraat heette "het Swartbroeck", waar men een slagboom had. In plaats van of behalve deze slagboom had men later de Swartbroeckerpoort, welke o. a. vermeld wordt in een verkoopakte van 1458, waar gesproken wordt van een "huys by Swartbroeckerporten aender statmuren.

Visscherstraatje

Van de Luifelstraat uit kon men bij de wal komen door het Visscherstraatje, dat later St. Nicolaasstraat genoemd werd, waarschijnlijk naar een uithangbord, daar we melding gemaakt vinden van "secker huys genoemt in St. Nicolaes, gelegen in 't Visserstraetjen". Het liep naar de Roer, en via de brug kwam men op de vismarkt.

Koolstraatje

Evenwijdig aan het visscherstraatje liep het Koolstraatje, dat o. a. voorkomt in een verkoopakte van 1434, waarin gesproken wordt van een "huys gelegen omtrent de Coolstraete achter de Muyre". Het was de straat waarover de kooldragers de kolen naar de markt droegen

Brugstraat

Eveneens evenwijdig aan visscherijstraatje en koolstraatje liep de brugstraat, die uitkwam bij de Brugpoort.

Brugpoort

Deze brug voerde over de Roer en dit gedeelte van de stad, waar onder andere de Vismarkt was, heette oorspronkelijk "over de Brug". De brug schijnt oorspronkelijk een losse geweest te zijn, welke later vervangen werd door een vaste. Dit valt op te maken uit een magistraatsbesluit van 1588, om de in de oorlog verwoeste St. Jacobskapel niet weer op te bouwen, aangezien er een vaste brug lag over de Roer en het dus niet noodzakelijk was, in de voorstad een afzonderlijke kapel te hebben.

Voorstad St. Jacob

Dit gedeelte van de stad, waar onder andere de Vismarkt was, heette oorspronkelijk "over de Brug". Naar de aan St. Jacob gewijde kapel, welke zich in dit gedeelte bevond, kreeg het later de naam: Voorstad St. Jacob.

St. Jacobskapel

Deze kapel is in het begin van de tachtigjarige oorlog vernield en daarna niet meer opnieuw hersteld. Dit valt op te maken uit een magistraatsbesluit van 1588, om de in de oorlog verwoeste St. Jacobskapel niet weer op te bouwen, aangezien er een vaste brug lag over de Roer en het dus niet noodzakelijk was, in de voorstad een afzonderlijke kapel te hebben.

Molenstraat

In het midden ongeveer van de Neerstraat had men de Molenstraat, welke uitliep op de Molenpoort. Zij kreeg haar naam naar de molens aan de Roer, waarvan er reeds een genoemd wordt in de schenkingsbrief van Gerhard III aan de Maria-abdij. Naast de naam Molenpoort komt ook voor: Eselspoort.

Begijnenstraat

Vlak voor het Minderbroedersklooster had men een thans verdwenen straat, de Begijnenstraat, welke uitliep op de Begijnenpoort, die o. a. voorkomt in een akte van 1465, waarin gesproken wordt van "enen tuyn an van de statsgraef (= gracht) boten van de begijnpoirt. Straat en poort ontleenden hun naam aan het Begijnhof. Dit was een van de oudste stichtingen van de stad. In 1279 verleende n.l. "magister Daniel, investitus ecclesiae Sancti Christophori in Ruremunde", aan de Begijnen, welke in zijn parochie verspreid woonden, verlof, om buiten de stad bij elkaar te gaan wonen en daar een eigen kapel of kerk te bouwen. Tevens kregen ze een eigen priester, om in alle opzichten voor haar geestelijke belangen te zorgen. De stichting zou staan onder het patronaat van de Munsterabdij en de oorkonde werd dan ook medegezegeld door de abdis, al moet er wat de naam of de titel betreft, een vergissing plaats hebben gehad, want een abdis Margaretha is er blijkens het Necrologium van de abdij in die tijd niet geweest. Misschien is het de naam van een kloosterdame, die tijdens ziekte of afwezigheid van de abdis als zodanig fungeerde.
Waar deze kapel of kerk met woningen van de Begijnen gestaan heeft, is niet met zekerheid te zeggen, evenmin, tot wanneer de Begijnen daar zijn gebleven. Vast staat, dat ze in 1311 nog buiten de stad lag, want in een schepenbrief van Odiliënberg van 21 Dec. van dit jaar, wordt gesproken van een uitkering van drie stuivers aan de kapelaan van het altaar van de H. Barbara in de kerk van St. Catharina op het Begijnhof buiten de stad gelegen. Nadat in hetzelfde jaar de instelling van de Begijnen door Clemens V veroordeeld was en alle verenigingen van Begijnen verboden waren, wist de Luikse bisschop Adolf van van de Marck, na een ernstig onderzoek, gedaan te krijgen, dat de Begijnen voortaan met rust zouden worden gelaten. Het bisschoppelijk mandement, waarin dit bevolen wordt, is gericht aan de "rector seu curatus beghinarum novae curiae in Ruremunde", en is gedagtekend : 2 Maart 1324. Tussen 1311 en 1324 moet dus de Begijnhof binnen de muren zijn overgebracht en wel naar het Noorden van de stad, waar we hem later zullen aantreffen onder de naam Nyenhoef of Nuwenhoff. 17 November 1390 verlent Paus Bonifacius IX verlof om de kapel, die wel nog buiten de poort was, alsnog ook bij het nieuwe klooster te mogen plaatsen. Twee jaar daarvoor was de stad door deze kapel in gevaar gekomen, toen ze belaagd werd door de Fransen en aanhangers van de tegenpaus uit Avignon Clemens VII, die door Roermond niet werd erkend. Eerder had men vanuit bijgeloof deze kapel niet durven afbreken. (G. Brom: De tegenpaus Clemens VII en het Bisdom Utrecht, 1907, zie ook publications XLIV 1908 pag. 400)

Klooster Godsweerd

In de buurt van het oude verblijf van de Begijnen buiten de stadspoort verrees in 1344 tussen de stadsmuur en de Roer een klooster van Franciscanessen, dat Emaüs heette. In 1483 kregen pater, mater en zusters van dit klooster verlof, om in de stad een stenen huis te mogen bouwen en te betrekken, wanneer bij een beleg de veiligheid van de stad het noodzakelijk maakte, het klooster af te breken. Daar het convent Emaüs, naar zijn ligging op een waard, ook wel Godswaard genoemd werd, ging deze naam ook over op het nieuwe klooster in de stad.

Wanmakerstraat

Bij het einde van het Swartbroeck ombuigende naar links, had men de thans verdwenen Wanmakerstraat, waarvan we ons de ligging kunnen voorstellen door een paar koopakten, waarbij in de ene gesproken wordt van een "huys gelegen aan 't Swart broeck op die Wenmekerstraet" en in de andere nog duidelijker van "een huys gelegen op de Wennemekersstraete aen 't Swartbrouck met een bygehorige schuere op de Scheutenberg". Het was dus een verbinding van Swartbroek en Schuitenberg.

Schuitenberg

Deze straat liep evenwijdig met het Swartbroek. De naam Schuitenberg is niet geheel met zekerheid te verklaren. Behalve de bovengenoemden vorm: Scheutenberg komen naast elkaar voor: Schoytenberg, Scoutenberg, Scuttenberg en Scuytenberg. De naam wordt wel in verband gebracht met "Schout". Een schout of scholtis zou daar dan zijn woning hebben gehad. Hiertegen bestaat dit bezwaar, dat de naam schout of scholtis eerst van latere tijd dagtekent, daar bedoelde ambtenaar oorspronkelijk iudex of richter genoemd werd. Als we bedenken, dat ou en oe regelmatig afwisselen (verg. Swartbrouck en Swartbroeck, Gebrouk en Gebroek), dan is de veronderstelling geoorloofd, dat we in de naam een samenstelling hebben te zien van schuit en berg: de vorm Scuttenberg komt slechts eenmaal voor. Waar nu nog in de vorige eeuw bij hoog water het verkeer door de Neerstraat alleen mogelijk was per schuit, is het niet te verwonderen, dat vroeger, toen, zoals we zagen, de Neerstraat nog aanmerkelijk lager was gelegen, de straat, die blijkens het tweede Lid, berg, hoger lag, bij hoog water zeer geschikt was, om dienst te doen als aanlegplaats voor de schuitjes, die het verkeer onderhielden.

Gasthuis van de H. Geest

Op de Schuitenberg werd in de 15e eeuw, krachtens het testament van Johan Pollart, "doctor in beyden rechten, proest tot Arnhem" een gasthuis gesticht "vur eirbare huysarmen", welke liefdadigheidsinstelling ten dele onder stedelijk toezicht kwam door de bepaling, dat "burgemeester, schepenen ind rait mit Dederik Pollart ind Johann Pollart Canonick to Aken" (respectief de broeder en de neef van de erflater, tevens executeurs-testamentair) "sementlich dat vurss. gasthuys regieren ende beschirmen sullen." De rechten waren zo gelijkelijk verdeeld, dat de heren Pollart de eerste arme mochten aanwijzen, daarna de burgemeester etc. de tweede, vervolgens de Pollarts de derde, de burgemeester etc. de vierde enz. Tot provisors werden aangesteld de deken en het kapittel van de Heiligen Geest te Roermond op voorwaarde "dat sy macht hebben sullen, offt saicke were dat die statt vurss. alleyne offt die statt ende erffgenamen te sauren versuymlich off verbreicklich wurden in eynigen saicken, de besten ende wailvairt des gasthuys vurss. aengaende, dat dieselve provisoeren sullix corrigieren ind wederomme in ordinancien stellen sullen".

Bakkerstraat

De verbinding tussen de Schuitenberg en de Minderbroederstraat werd gevormd door de Bakkerstraat. Deze naam, welke ook voorkomt als Beckerstraet, is door verbastering ontstaan uit Beggardenstraat. De straat heette oorspronkelijk Vollerstraat, maar werd na het stichten van het klooster van de Beggarden of mannelijke begijnen, dat reeds in 1322 vermeld wordt, hiernaar vernoemd.

St. Christoffelstraat

De voortzetting van de Schuitenberg was de St. Christoffelstraat. Toen de magistraat naast de muur van de Munsterabdij een bewaarplaats voor geschut plaatste, werden de huizen in die straat aangeduid als "naest of achter het bussenhuys" gelegen.

Pelserstraat

Tegenover de kloostermuur lag de Pelserstraat die de St. Christoffelstraat verbond met de Neerstraat en uitliep op de Begijnenstraat. Blijkens de in het archief van Roermond aanwezige "amptsbrief" van de pelsers, moest men bij deze naam niet alleen denken aan pelterijen, daar dit bedrijf ook omvatte "het ingelden en wedervercopen van schaepfellen, Deck die selve plucken ofte bloeten wie insgelijcken vossen flouwijnen coninxvellen ende dergelijcke."

Oliestraat

Evenwijdig aan de Pelserstraat (dus eveneens tussen St. Christoffelstraat en Neerstraat) liep de Oliestraat.

Steenweg

De voortzetting van de St. Christoffelstraat was de Steenweg. Volgens Sivré lagen langs deze weg de stenen, die gebruikt werden voor de onderbouw van de Munsterabdij, of werden zij hierlangs vervoerd. Het zal gelijk overal wel de eerste geplaveide straat geweest zijn. Deze verklaring is aannemelijker, dan die, volgens welke een zekere ridder Willem van Lom, te Roermond en te Venlo de eerste stenen straten zou hebben laten leggen, maar daarvoor dan ook zekere rechten kon laten gelden op de Roermondse Steenweg en de Venlose Lomstraat. Deze rechten worden erkend in een oorkonde van 1233 (?) gesteld in een sterk verduitst Nederlands, gezegeld door burgemeester, schepenen en raad van Roermond. Terecht merkt Sivré op, dat en de aanwijzing van het jaartal: CC/M XXXIII en het gebruiken van het Nederlands, en het vermelden van burgemeester en raad, welke eerst voorkomen in de 14e eeuw, dit hele stuk stempelen tot een valse oorkonde.

St. Joriskapel en St. Jorisgasthuis

Op de hoek van de Steenweg, tegenover de muur van de Munsterabdij, lag de St. Joriskapel, welke behoorde bij het St. Jorisgasthuis, een van de oudste gebouwen van de stad, daar in 1259 Alexander IV op verzoek van de hospitaalbroeders van de H. Geest, een aflaat van 40 dagen verleende aan alle personen, welke bijdroegen tot voltrekking van het hospitaal, dat, blijkens de woorden "opus sumptuosum", in elk geval een flink gebouw schijnt geweest te zijn. De bewering van Habets, dat dit gasthuis in 1296 is gesticht, kan niet juist zijn, daar het jaartal in bedoelde aflaatbrief geen twijfel overlaat en ten overvloede in 1296 niet Alexander IV, maar Bonifacius VIII Paus was. In de talrijke schenkingen aan dit gasthuis wordt het nu eens alleen gasthuis genoemd, dan weer het oude of het grote gasthuis, in tegenstelling waarschijnlijk met de liefdadigheidsinstelling, welke wij zullen aantreffen bij de kapel van de H. Geest, terwijl ook de naam: "St. Jorisgasthuis op de Steenweg" wordt aangetroffen.

Bergstraat

Van de Steenweg voerde de Bergstraat met een steile helling (vandaar de naam) naar de Neerstraat.

Varkensmarkt

De naam "Varkensmarkt" voor het laatste gedeelte van de Neerstraat dagtekent eerst van later, zoals blijkt uit een koopakte van 1565, waar nog gesproken wordt van een "tymmerplaitz gelegen op de merckt op de oirde van de steinwegh.

Markt

De Grote Markt was een ruim plein, een langwerpig vierkant. Van het Stadhuis valt weinig te zeggen, daar het in de oude stukken slechts tweemaal vermeld wordt. In een koopakte van 1456 wordt gesproken van een huis "gelegen tussen van de Stathuys ende dat van Johan van van de Kraecken" terwijl in een akte van 1477 sprake is van "een steynen huys, dat Heynrix van Osen te syn plach aen de Merckt beneven van de Stathuys". Meer weten we er niet van. De reden is niet ver te zoeken, daar bij de groten brand van 1554 o. a. het stadhuis en daarmee tal van belangrijke stukken verloren zijn gegaan. Onder de grotere gebouwen, die op de Markt stonden, behoorde het "Gewanthuis" (lakenhal). Dit behoorde oorspronkelijk aan de graaf, maar werd in 1347 door hertog Reinald III voor eeuwig verpacht aan de stad voor een jaarlijkse erfpacht van 3 pond oude grooten: "onse gewanthuys binnen van de stat van Ruremonde vur ende achter onder ende boven beneven mit al sinen tuebehoeren soe wye dat gelegen is aen de merckt tot Ruremonde". Deze verpachting is niet van lange duur geweest, tenminste in 1363 schonk hertog Eduard, die blijkbaar de door zijn broeder aangegane verplichtingen niet erkende, aan Zeepken van Caster eene jaarlijksche erfrente van 40 oude Schilden uit de opbrengst van zijn "gewanthuys" te Roermond. Ook onder Reinald IV vinden we meer dan eens, o. a. in 1416 en 1324, melding gemaakt van beleningen door de hertog uit de opbrengst van zijn "gewanthuys". Ook de lakenhal is bij de grote brand van 1554 vernield door het vuur. Naar de kant van de Steenweg lag verder het vleeshuis, of de vleeshal, waar de slagers hun vleesbanken hadden en waarbij een tuin of open plaats (des vleyschuys hof) behoorde. Oorspronkelijk was het gelegen voor het huis van Dirk van Mersen. We vinden tenminste in een akte van 1390 medegedeeld, dat: "due dat vleyshuys vervallen was ende die stat dat tymmeren dede, die balcken van de vleishuyse geanckert waren in die muyre van Dederix huyse van Mersen." Daar er een "gaete" lag op de muur tussen genoemd huis en het vleeshuis, welke muur gemeenschappelijk eigendom was, liet de stad de nieuwe vleeshal "tymmeren up van de stat erve" met een afzonderlijke afvoer, welke aan de stad toebehoorde. Als gunst werd de bewoner van het andere huis toegestaan, een goot te laten maken door zijn muur achter de vleeshal "ind leyden syn water van synen Koeve doir van de stat wynde bis vur uyt op de merckt." In 1463 kwamen de stad en Arnold van Mersen overeen, dat laatstgenoemde "syne muyr op de Vleischuyshoff lynerecht maken" mocht, op voorwaarde, dat "de stat off ymant anders de sy dat vleyschuys verkocht" in deze muur een deur mocht laten maken, om zodoende een uitgang te krijgen op de achter het Stadhuis gelegen Lombardstraat, welke evenwijdig liep aan de Markt. Aan dezelfde kant had men ook het huis van Dederik van Wessem "gelegen aan de merckt achter uytgaende op die Lombarderstrate". Van andere gebouwen en huizen op de Markt is ons niets overgeleverd, als we dan het vroeger genoemde huis met de luifel uitzonderen, waarnaast in de 15e eeuw genoemd wordt een huis "geheiten die Lyly" grenzende aan de stal "van van de Sterre".

Getske of Hanenstraatje

Aan de zuidzijde van de markt, voerde het tegenwoordige Hanenstraatje naar de Luifelstraat. De enige maal, dat dit straatje in oude stukken genoemd wordt, vond ik het aangeduid als "dat getzken, dair man achter die leuffe geit".

Achter de kerk

Aan de westelijke kant van de markt had men de hoofdingang van de parochiekerk en de toegang tot het kerkhof, terwijl ten N. van de kerk een doorgang was, welke naar de wal voerde, en "achter de kerk" heette.

Swalmerstraat

Van de Markt ging in Noordelijke richting de lange Swalmerstraat, uiteindelijk naar de Venloosche poort. Van hieruit liep de weg naar Swalmen. De naam Swalmerstraat is wellicht ook genoemd naar Werner van Swalmen, kruisvaarder uit de 12e eeuw, die onder andere de abdij van de karthuizers stichtte.

Lombardstraat of Hieronymusstraat

De eerste zijstraat rechts van de Swalmerstraat was de Lombardstraat, zo genoemd naar de Lombarden uit het bekende geslacht de Montefija, dat voor het eerst vermeld wordt in eene koopakte van 1350 en dat in 1386 van hertog Willem verlof kreeg, om zich "als Lombarde ende couplude" te Roermond te vestigen, nadat bedoelde kooplieden en geldhandelaars zich kort tevoren tegenover de magistraat verbonden hadden om van alle goederen door hen gekocht en verkocht, "assyse ind vermptyt" te zullen betalen, terwijl zij tevens verklaarden, dat in 't vervolg de schuldbrieven van de burgers niet langer dan een jaar op interest zouden staan. Hun huis, ,die Lombardije", werd in 1435 verkocht aan Arnold van Mersen, die het in 1437 overdeed aan Johannes van Loeven (de Lovanio), proost te Xanten. Deze stichtte er het volgend jaar een klooster voor reguliere kanunniken van de regel van St. Hieronymus, welke stichting in 1345 door Paus Eugenius IV werd goedgekeurd. Vandaar, dat naast de naam Lombardstraat ook die van Hieronymusstraat voorkomt. Daar het huis eigenlijk te klein was voor een klooster, wisten de Regulieren van de magistraat gedaan te krijgen, dat hun de beschikking werd gelaten over het huis en het erf van de overleden Johan van Osen en het daarnaast gelegen perceel, dat het eigendom was geweest van Hendrik van Nijmegen. Ze moesten deze woningen evenwel "langs van de straften tot wereltlicken woningen laten". Het volgend jaar, 1468, runden de prior en "tgemeyne Convent" met goedvinden van de magistraat, het bovengenoemde huis van Johan van Osen tegen "Derick Sedelmekers huys opter heggestraiten (die achter het klooster evenwijdig aan de Lombardstraat liep), omme dat dair nymants ynne te wonen en queme, die uns ind onsen nacomelingen ongeneem syn mochten, soe onse dormter tegen denselven huse stain sall".

Schoenmakerstraat

Van de Lombardstraat kwam men door de "Schomekerstrate", zoals zij in een verkoopakte van 1390 genoemd wordt, op de Steenweg. In deze Schoenmakerstraat lag o. a. het grote steenen huis van Johan van de Berg, kanunnik van het kapittel van de H. Geest, en door hem aan genoemd kapittel vermaakt.

Munsterstraat

De voortzetting van de Lombardstraat was de Munsterstraat, welke recht op de ingang van de Munsterabdij aanliep.

Kapel en stichting H. Geest

Het belangrijkste gebouw in de munsterstraat was de kapel met bijbehorende gebouwen van de H. Geest. Van de stichting dezer kapel is niets bekend, maar daar in 1296 paus Bonifacius VIII de hospitaalbroeders van de H. Geest te Roermond in al hun bezittingen bevestigde, kunnen we de stichting zelf wel in 't midden van de 13e eeuw stellen, te meer, omdat, zoals wij boven zagen, dezelfde broeders in 1259 reeds bezig waren met het bouwen van het gasthuis op de Steenweg. Genoemde broeders wijdden zich aan de liefdadigheid en ziekenverpleging en de "tafel van de H. Geest" zorgde voor de armen en noodlijdenden van de stad zoowel als voor passanten, pelgrims en melaatsen. Door tal van giften, schenkingen en het instellen van provenden en spenden in wekelijkse uitdelingen van brood en andere levensmiddelen werden de armenmeesters of rectoren in staat gesteld hun menslievend werk te verrichten. Na 1296 worden de hospitaalbroeders niet meer bepaaldelijk genoemd. Wil dit zeggen, dat zij, zoals Sivré aanneemt, in de eerste helft van de 14e eeuw verdwenen zijn, omdat in 1361 de kapel van de H. Geest werd gegeven aan de verdreven kanunniken van Odiliënberg ? Het komt ons niet waarschijnlijk voor, want herhaaldelijk wordt na genoemd jaar nog gesproken van armen van de H. Geest, van provisoren en armenmeesters. Eerder valt aan te nemen, dat toen in 1361 het kapittel van Odiliënberg naar Roermond werd overgebracht, de hospitaalbroeders het terrein van hun werkzaamheden verplaatsten naar hun gasthuis op de Steenweg. Voor deze opvatting pleit ook het magistraatsbesluit van 1587, waarbij bepaald werd, dat de bedelingen van de huiszittende armen niet langer in de kapel van het St. Jorisgasthuis op de Steenweg zouden plaats hebben, maar in de parochiekerk. Van grooter betekenis werd de H. Geestkapel, toen in 1361 de kanunniken van Odiliënberg vergunning verzochten en verkregen om hun kapittel naar Roermond over te brengen, zodat van dien tijd af gesproken werd van het kapittel van de H. Geest. Door vele schenkingen en legaten, alsmede door aankoop , breidden de bezittingen van het kapittel zich steeds uit, zodat het geheel met het kerkhof een belangrijk gedeelte vormde van het blok, begrensd door Munsterstraat, H. Geeststraat, Hegstraat en Langs het Klooster. Daar bij de overbrenging van het kapittel de oude kapel niet meer aan de eisen voldeed, bouwde Johannes de Montefya tussen de jaren 1360 en 1383 een nieuwe kerk, die naar de kant van de Munsterstraat twee torens had, welke tot midden in de straat vooruitsprongen, tussen welke torens zich de beide hoofdingangen bevonden, terwijl een poort in de H. Geeststraat de derde ingang vormde. Was de kapel tot dusver een klein, eenvoudig gebouw geweest met slechts enige altaren, nu duurde het niet lang, of het ene altaar na het andere werd er in gesticht, zodat er al spoedig een negental waren, o. a. het altaar, gewijd aan de heiligen Johannes en Joris, dat in 1383 gesticht werd door de milde bouwer van de kerk, Johannes de Montefya.

Predikherenhuis

Behalve de gebouwen van het kapittel van de H. Geest, trof men in de Munsterstraat ook nog een andere vrome instelling aan, n.l. het Predikherenhuis, dat voorkomt in een koopakte van 1389, waar gesproken wordt van "eyn huys gelegen in van de munsterstraete bi de predikeren hues. Dit Predikherenhuis was een statie, geen eigenlijk klooster, daar we dit wel vinden te Maastricht, Nijmegen en Sittard, maar niet te Roermond.

St. Jorisstraat

Aan het einde van de Munsterstraat voerde rechts de St. Jorisstraat naar de Steenweg

Langs het Klooster of Langs het Munsterkerkhof

Aan het einde van d emunsterstraat links was eens straat, waarvan de naam voor zich zelf spreekt: langs het Klooster of: langs het Munsterkerkhof.

Lage en Hoge Hegstraat

Sloeg men bij de hoek van "Langs het Klooster" links om, dan kwam men door de Hegstraten weer in de Swalmerstraat. Men onderscheidde de Lage Hegstraat, welke liep van 't Munsterkerkhof tot aan de H. Geeststraat en de Hooge Hegstraat voor het gedeelte tot aan de Swalmerstraat. De naam "Hegstraat", welke o. a. reeds voorkomt in een verkoopakte van 1386, zal wel ontleend zijn aan de heggen, waarmede de eigendommen afgesloten waren.

Hamstraat

De Hamstraat liep langs de Munsterabdij en had aan deze kant ook een ingang. Ter verklaring van de naam kan misschien dienen de bij Kiliaen voorkomende betekenis van ham n.l. domus, habitatio, zodat aan deze kant het verblijf van de adellijke kloosterzusters geweest zou kunnen zijn.

Achter Kloosterwand

Ongeveer in het midden van de Hamstraat voerde "Achter Kloosterwand " naar de St. Christoffelstraat. De naam van deze straat is duidelijk.

Munsterabdij

De Munsterabdij met bijbehorende gebouwen en kerkhof vormden een groot vierkant, begrensd door St. Jorisstraat, Langs het Munsterkerkhof, Hamstraat, Achter Kloosterwand en St. Christoffelstraat. Het zal wel geen verbazing wekken, te vernemen, dat de reeks van giften en legaten aan deze Cistercienserabdij in de 14e en 15e eeuw maar steeds werd voortgezet, als men bedenkt, dat de kloosterzusters allen behoorden tot de hoge Gelderse adel. Zo vinden we, om ons tot de omgeving van de stad te bepalen, de abdij vermeld als eigenares van molens op de Roer, van stukken land en tuinen tussen de stadsmuur en de Roer, van landerijen, beemden en grienden op "der Visscher Oe", welke oorspronkelijk aan de graaf van Horn behoorden, van landerijen buiten de Maasnielerpoort etc.. Na 1467 vinden we geen giften meer vermeld. In dit jaar n.l. vaardigde de magistraat een besluit uit, waarbij het aan geestelijken en kloosters verboden werd goederen "binnen de gericht van Ruremonde" te koopen of te erven. Om kracht aan dit verbod bij te zetten werd bepaald, "dat datselve erve off jairtsyns alsdan van de stat van Ruremonde vervallen syn sal, haeren vryen wille dair mit te mogen duen ind derselve die dat dan ontfangen ind gegolden hedde off sullix delle die en Solde voirtaen binnen van de stat van Ruremonde niet woonen noch nummermeer burger noch ingeseten mogen werden." Een uitzondering werd gemaakt voor "die moderkircken ind die altaren ind bruederschappen in van de selven kircken ende ouch ander bruederschappen die de dienst gaits vermeren ind ouch dat gasthuys ind armen bynnen Ruremonde." Wou "ymant syn jairgetyde in eynigen kircken off cloisteren binnen Ruremonde maken" dan mocht hij daarvoor ten hoogste een bedrag van "eynen alden schilt" bestemmen.
Nog scherper maatregel werd genomen door hertog Arnold, die zich in 1472 beklaagde over de vele legaten aan geestelijken en kloosters, tengevolge waarvan "wy onser dienst ind ouch onse scattinge verliesen ind die onse oich soe lange soe meer tot groter verderffenisse ind achterdeile ind die cloisteren oich tot groiten haft des gemeynen volx noch vorder komen mochte." Daarom bepaalde hij "bij raide ind guetduncken ons selffs ind onss vrunde van Raide onss stat Ruremunde" dat in 't vervolg goederen, die door koop of erfenis aan kloosterlingen waren gegeven, na hun dood "souden voirterven, vallen ind comen op die erffgenamen tot Ruremonde", terwijl de kloosters er nog "ein jair lanck ind langer nyet" het vruchtgebruik van zouden hebben. Zal dit besluit voor vele kloosters hard geweest zijn, zeker niet het minst hard was het voor de Cistercienserabdij. Toch bleef zij, rijk en gezien, een sieraad van de stad, tot ook zij bij de geweldige brand van 1665 zwaar geteisterd werd, welke slag zij nooit geheel te boven is gekomen.

Achter St. Cornelis of Kruisherenstraat of Nieuwstraat

Liep men de Hamstraat ten einde, dan had men rechts een straat, die evenwijdig aan de stadsmuur, naar de Schuitenberg. voerde. Het begin dezer straat heette gewoonlijk : Achter St. Cornelis, naar de kapel, welke in 1409 door een broederschap van twaalf ingezetenen in de nabijheid van de stadswallen werd gebouwd. Nog onvoltooid was deze kapel van St. Cornelis, toen de broederschap, vermoedelijk wegens geldgebrek, haar overdroeg aan de Kruisheeren van Hoei, welke overdracht in 1422 werd goedgekeurd door paus Martinus V, waarna de Kruisheeren er een klooster bouwden. In 1462 kregen de "Cruysbroederen" van de magistraat verlof, om de gang, die zij gemaakt hadden "tusscen huysen ind erven Hennen Haickx ind wilnen Willem van Vierren om te gain tot hairen gaitzhuys ende te komen over hairs cloisters erve", voortaan geheel als hun eigendom te beschouwen, evenals "anderen hairen propren erve", waartoe ook hun kerkhof behoorde. De oorspronkelijke naam van de straat, waarin het klooster van de Kruisheeren of Kruisbroeders, zoals ze gewoonlijk genoemd worden, lag, was "Nieuwstraat". Deze naam vinden we bijv. in een koopakte uit 1389, waarin wordt gesproken van een "hoefstat opter Nuwerstraten", welke naam naast dien van Kruisheerenstraat of achter St. Cornelis, ook nog in de 15e eeuw in gebruik bleef.

Mariagaerd

Verderop in "Achter St. Cornelis" werd in 1463 met toestemming van de magistraat door "die eirber Gertruyt wilnen Derick Mans huysvrouwe mit haeren dochteren" een klooster van de orde van de H. Augustinus gebouwd, onder de uitdrukkelijke bepaling, dat in dit convent nooit meer personen zouden mogen zijn dan "twee priesters mit eynen knechte, twintich jonckfrouwen soe gewylde als ongewylde ind ses off seven donatynnen die van de jonckfrouwen maegden syn". Het klooster kreeg de naam: Mariagaerd en sedert die tijd heette dit gedeelte van de Nieuwstraat gewoonlijk : achter Mariagaerd.

Veldpoort of Nielderpoort en St. Cornelistoren

De Hamstraat liep uit op de Veld- of Nielderpoort. Voor deze poort vond men de St. Cornelistoren. De naam Veldpoort is te verklaren uit het "Roermondse Veld" waarheen zij leidde.

Veldstraat

De straat, die evenwijdig aan de Hamstraat liep en uitkwam bij de Veldpoort.

Kaenjelstraat

De veldstraat was door de Kaenjelstraat ("een huys op de kaenle") verbonden met het begin van de Hegstraat. In het West-Vlaams komt het woord kaanjel voor in de betekenis: goot, of dakgoot. Misschien mag hier met Sivré gedacht worden aan een riool.

Betleemstraat

Het verlengde van de Veldstraat, in de richting van de Swalmerstraat, heette oorspronkelijk in haar geheel: Bethleemstraat. Deze naam ontleende zij aan de kapel met gasthuis, welke door Werner van Swalmen in 1370, ter herinnering aan zijn bezoek aan het H. Land, gebouwd werd op zijn eigendom bij de Steeg.

Karthuizerklooster

Behalve het "huys van Bethleem", bouwden ridder Werner en zijn broeder Robinus in 1376 een klooster, dat zij ter beschikking stelden van de orde van St. Bruno (Karthuizers), terwijl zij tot onderhoud van een prior en twaalf monniken een deel van hun bezittingen te Swalmen, Herten, Merum en Herkenbosch afstonden. Het klooster met omliggend terrein vormde een vierhoek van verscheiden bunders, welke vierhoek begrensd werd door de Swalmerstraat, de Steeg, de Voogdijstraat en de Bethleemstraat. Dat een deel van de Betleemstraat later Dionysiusstraat genoemd is, zal wel te danken zijn aan de meest bekende bewoner van het klooster, n.l. Dionysius van Ryckel (naar het dorpje Ryckel bij St. Truyen) gewoonlijk genaamd : Dionysius Cartusianis met de karakteristieken bijnaam : "doctor extaticus". Zonder twiifel behoort deze tot de zeer vruchtbare schrijvers, tenminste de Bollandist vermeldt: "Solebant in Cartusia Ruraernundensi adservari CL volumina librorum ab illo composita ac manu propria exarata." Maar niet alleen is Dionysius beroemd als schrijver van commentaren op de Heilige Schrift, van theologische stellingen, zedelessen, preken en homiliën, ook als raadsman van wereldlijke en geestelijke vorsten trad hij op, o. a. van Arnold van Egmond, en zo was het dan ook Dionysius, die in 1459 een tijdelijke verzoening wist te bewerken tussen Arnold en zijn zoon Adolf . De beroemde man, voor wiens heiligverklaring herhaaldelijk moeite is gedaan, overleed in 1473. Andere bekende Karthuizers waren Hendrik van Kalkar, de eerste prior, en Bartholomeus, een tijdgenoot van Dionysius.

Wernerstraat en Wernerstoren

Behalve in de namen Swalmerstraat en Bethleemstraat leeft de herinnering aan Werner van Swalmen nog voort in de Wernerstraat, die van de Swalmerstraat links naar de wal voerde en uitliep op de Wernerstoren. Zo wordt in eene koopakte van 1430, aanwezig in het archief alhier, gesproken van een "huys achter van de muyren op 't oever bi heren Wernerstoren."

St. Jansstraat en St. Janspoort

Evenwijdig aan de Wernerstraat liep de St. Jansstraat, waardoor men bij de St. Janspoort kwam.

Op den Oever

De St. Janspoort was gelegen op het gedeelte van de wal, dat op den Oever genoemd werd. Dit gedeelte strekte zich uit van de parochiekerk tot aan de Venloosche- of Moerkenspoort, en ontleende zijn naam aan de omstandigheid, dat het de hooggelegen oever vormde van de arm van de Maas, die, om welke redenen is onbekend, de St. Jans Maas heette.

Venloosche poort of Moerkenspoort

De Venloosche- of Moerkenspoort, lag aan het einde van de Steeg, of liever aan het einde van de bocht, die de Steeg ongeveer halverwege maakte.

De Steeg

In de Steeg had men blijkens het vermelden van huizen met ramen en raamsteden, lakendrogerijen.

Voogdijstraat

Liep men de Steeg rechtuit en sloeg men dan rechts af, dan kwam men in de Voogdijstraat, zo geheten naar de woning van de voogd, die aan het einde ervan naar de muurkant lag en in 1400 op verzoek van Gadert van Vlodrop, voogd van Roermond, met een muur werd omgeven. Oorspronkelijk had de woning van de voogd "buten in Opsporten" gelegen, maar in 1388 verklaarde Gadert van Vlodrop zich bereid, om, zoals wij vroeger zagen, zijn "woeningh ind huysen" te slechten tegen een vergoeding van stadswege van "vijff hundert goede Gelres gulden ende eynen aven tyegelstein", welke laatste wel gediend zal hebben bij de bouw van de nieuwe voogdij. Het stuk land, waar dit gebouw verrees, heette de Driesch. Zo kregen in 1483 de bewoonsters van het klooster Emaüs verlof, een stenen huis "langhz van de straiten op de Dryesch by de Striecke te doen tymmeren", terwijl reeds in 1389 melding wordt gemaakt van "den Cartushave opten dryesch gelegen". Zoals wij vroeger zagen, heette het klooster Emaüs ook Godsweerd, welke naam het bij zijn overplaatsing binnen de stad behield. Vandaar dat de straat of weg, waaraan het lag, Godsweerderstraat genoemd werd. Zoals uit het bovenvermelde blijkt. was de oude naam: "op de strieck". Dit woord komt bij Kiliaen voor als: "via, Limes" en we zullen dus te denken hebben aan de scheidingsweg tussen de gronden, toebehorende aan de voogd en de in de oorkonde van 1483 genoemde "erve ind plaitse" van de overleden Gerard van Oidrade. Dat de oude naam ook nog in gebruik bleef, blijkt uit eene koopakte uit de 16e eeuw, waar gesproken wordt van een "huys op de streeck benevens des paters schuyr in de Gaitsweerde." Daar de Godsweerderstraat op de wal uitkwam, vormde de Voogdij een vrijliggend geheel.

Begijnhof

Dicht achter het klooster Godsweerd had men het Begijnhof, eerst niet, later wel door een zijstraatje met de Godsweerderstraat verbonden. Hier vinden we dus de Begijnen terug, die tussen 1311 en 1324, gelijk wij zagen, hun oorspronkelijk verblijf buiten de stad verwisselden voor een binnen de muren. Maar ook hier, evenals in andere plaatsen, mochten de Begijnen zich niet verbeugen in dezelfde sympathie als de andere geestelijke zusters, en dezelfde Gelderse graven die zoveel deden, om de bloei van de Maria-abdij te bevorderen, maakten het de Begijnen zo lastig, dat de bisschop van Luik tussenbeide moest komen. Maar al werden de Begijnen, blijkens haar herhaalde klachten, tegengewerkt door de magistraat van de stad, al weken ze soms af van de in haar Statuten voorgeschreven ingetogenheid in wandel en kleding, zodat de voorschriften hieromtrent meer dan eens vernieuwd of verscherpt moesten worden, zij hebben zich staande gehouden. Ja, het Begijnhof is de enige geestelijke instelling geweest in Roermond, die in het einde van de 18e eeuw, toen alles, wat klooster heette, werd gesloten, niet onvoorwaardelijk werd opgeheven.

Begijnhofstraat en eiermarkt

Van het Begijnhof uit liep de Begijnhofstraat, welke overging in de Kaenjelstraat. Op de hoek van Begijnhofstraat en Bethlehemstraat, n.l. dat gedeelte er van, dat later Dionysiusstraat genoemd werd, had men de Eiermarkt.

Godsboomgaard of Broodboomgaard

Van de Eiermarkt liep tussen het Begijnhof en de Veldstraat, en evenwijdig aan deze laatste, een straat naar de muur. Aan deze straat of weg vestigden zich twee burgermeisjes, die met enige gezellinnen de derde regel van de H. Augustinus aannamen en zich onder de bescherming van de Kruisheren stelden. Zo ontstond omstreeks 1425 het klooster "Godsboomgaard" of "Broodboomgaard". In 1462 werden de "Broetsusters" door de magistraat erkend, onder voorwaarde, dat er niet meer dan zeven in het klooster zonden zijn. Deze Broodzusters, gewoonlijk Cellezusters, Zwarte- of Faliezusters geheten, wijdden zich aan de verpleging van zieken aan huis of in het klooster. Later hielden de zusters ook school.

Schoolstraat

Of de straat waar de broodzusters verbleven en ook school hielden daarom Schoolstraat heet, of dat hier gelegen heeft de stadsschool, waarvan de scholieren in 1343 voor hertog Reinald II te Montfort op Kerstmis kwamen zingen, is bij gebrek aan voldoende gegevens, niet uit te maken. Dat bedoelde school geen kloosterschool, maar een stadsschool was, is op te maken uit het feit, dat de beide, toen bestaande kloosters, n.l. de Munsterabdij en het Minderbroederklooster, geen scholen hadden. Is deze veronderstelling juist, dan is het de school, waarvoor, blijkens een stadsrekening, in 1591 een nieuwe gebouwd werd bij de parochiekerk.

Knevelsgraef

Van de Schoolstraat kwam men door de "Knevelsgraef", een klein straatje, weer uit bij het einde van de Veldstraat.

Eemsel

Tot de stad behoorde buiten de poorten nog allerlei landerijen. Zo had je ten westen tussen de stadswal en de Roer het Eemsel, waar men verschillende tuinen en molens aan de Roer vond

de Lanck

De weilanden buiten de Moerkenspoort heten"de Lanck", gelegen tussen de Maas en het oude Christoffelkerkhof buiten de Inopspoort. Deze Lanck werd door de bewoners van de stad beschouwd als er bij behorende, en zij gebruikten dit terrein, om hun dode vee te begraven, kalk, hout en stenen tijdelijk te deponeren, terwijl vreemde kooplieden s' nachts hun vee er mochten weiden. Toen nu de voogd van Roermond, Gadert van Vlodrop, ook aanspraken gemaakt had op een deel van de Lanck, onderwierp de magistraat in 1404 de zaak aan het oordeel van hertog Reinald IV, waarbij men zich er op beriep, dat de stad de Lanck van de voorouders van de hertog gekregen had "alsoe dat eyn yegelick derre Lanck ye ind ye genoten heefft als men gemeynten pleghe te gebruycken". Door toedoen van "Robbrecht van Grevenbroicke, Dederic van Oyss, Mathys van Kessel, Reinart van Burlar, Rabolt van Breempt, ridders, ende Abertyn van Montefya" werd de zaak zo geregeld, dat de voogd een gedeelte mocht laten omheinen en gebruiken als weiland, terwijl het overige, evenals vroeger, ter beschikking van de burgerij bleef.

Capelle aen de Zande

Enige betrekking bestond er ook tussen de magistraat en de buiten de Swartbroekerpoort gelegen "Capelle aen de Zande", welke beroemd was door het miraculeuze beeldje van 0. L. Vrouw. "Enige betrekking" is misschien te zwak uitgedrukt, want uit een oorkonde van 1418 is op te maken, dat de stad de kosten van het bouwen van de kapel zo niet geheel dan toch grotendeels droeg, terwijl de pastoor van de parochiekerk, die de kerkelijke diensten in de kapel zou verrichten, afzag van alle aanspraken op de offers in de kapel, maar daarvoor van de magistraat een vergoeding kreeg van "vier oeverlensch rijnschgulden ellix jair.

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"