Roermond 1550-1716 door Jos Habets

GEBEURTENISSEN OP GODSDIENSTIG EN STAATKUNDIG GEBIED IN HET OVERKWARTIER VAN GELDERLAND, SEDERT DE OPRICHTING VAN HET BISDOM TOT HET BEGIN DER XVIIIde EEUW.

Inleiding 1540-1566 1566 1567-1572
1572 1572-1632 1632-1637 1637-1716

De stad Roermond van omstreeks 1540-1566.

Urbs est illenapios inter, mediosque Eburones, Qua Mosa Ruranisflumina mistet aquis.

(Van Blitterswijck, Ruraemunda vigens et renascens)

Deze liefelijk gelegen Maas-en Roerveste was door koning Philips II uitgekozen om de zetelplaats te worden van een bisschop; reden waarom wij het eerst beginnen met het verhaal der lotgevallen van die stad. Dat de eerste bisschop daar niet welkom was, zal al spoedig blijken.

De oprichting der nieuwe bisdommen werd door de politieken, libertijnen en nieuwgezinden, uit het oogpunt van godsdienst, als de ondergang hunner partijen beschouwd. Ten einde zich te redden, zagen zij naar bondgenooten uit en vonden die in een groot aantal misnoegde geestelijken. De bisschop van Luik klaagde, dat hem het grootste en beste deel van zijn bisdom ontvallen was; de abdijen waren beducht hare zelfstandigheid te verliezen, omdat verscheidene bisschoppen als abt van deze of geene stichting waren aangewezen; de kapittelkerken en kloosters achtten hunne rechten bedreigd of vreesden voor het verlies van hunne inkomsten. Van deze spanning wisten de politieke raddraaiers een ruim gebruik te maken; zij stelden alles in het werk om een opstand tegen den koning in het leven te roepen en verwekten, waar zij slechts konden, onrust en verwarring. In den boezem der Staten ijverden zij in het geheim tegen de nieuwe bisdommen en, onder de leus van partij te trekken voor de zelfstandigheid der abdijen en kapittels, poogden zij de nieuwe bisschoppen buiten de vergadering te houden, omdat zij hunne waakzaamheid vreesden. Tegelijkertijd moedigden zij alom de nieuwgezinden aan, wier medewerking zij tot het uitvoeren hunner plannen noodig achtten.
Zelfs daar, waar het getal der nieuwgezinden niet groot was, brachten "de politieken" alles in rep en roer-. Het schrikbeeld dien dagen, de Spaansche Inquisitie, werd opgeroepen om links en rechts vrees aan te jagen; men sprak druk van nieuwe lasten en van allerlei ongehoorde dwangmiddelen; de aanwezigheid van een kleine afdeeling Spaansche troepen werd als een gruwel voorgesteld; liederen werden gedrukt en tijdschriften uitgegeven, om het volk op te ruien en in verzet te brengen tegen het koninklijk gezag. Geen wonder dat de gemoederen aan het gisten waren geraakt en slechts eene gelegenheid afwachtten, om in woede los te barsten.

Juist op dat tijdstip kwam Lindanus, die den 4 April 1562 bisschop was gewijd, te Roermond aan, maar werd er niet toegelaten. Een machtige partij in Gelderland en te Roermond, al even misnoegd als elders over de oprichting der nieuwe bisdommen, weigerde den bisschop te ontvangen. In 1563 werden brieven van den koning en der gouvernante der Nederlanden naar Roermond gezonden. Daarin werd betoogd, dat de koning de stad Roermond uitgekozen en tot een bisschopszetel verheven had, met het doel, om eenigermate tegemoet te komen in de omvangrijke schade, welke de brand in1554 aan de stad berokkend had. Hij twijfelde geenszins of de burgers zouden den bisschop eerstdaags met verschuldigde eer en onderdanigheid ontvangen en toelaten.(1)
Dit schrijven werd door den kanselier van Gelderland, Adriaan Nicolai, aan den stedelijken raad overgegeven. Deze antwoordde, dat de oprichting van een bisdom in hunne stad iets geheel vreemds was en daarvan in het vorstendom Gelder of graatschap Zutphen nooit iets gehoord of gezien was, dat het hun niet vrijstond zoodanige verandering van toestand te gedoogen, zonder de toestemming van de Staten des lands. Ten slotte verzochten zij den kanselier dit hun bescheid, met de bede hun zulks niet euvel te dulden, aan den koning te willen overbrengen. De kanselier echter was over het antwoord der Roermondenaars niet zeer tevreden. Hij antwoordde: dat hij een geheel ander bescheid verwacht had; te meer daar de zaak niet het land maar de stad zelve aanging; hij verlangde dan ook, dat men nog eens nader zou overwegen. Na vele onderhandelingen bleef de magistraat bij zijn besluit en wendde zich, na het vertrek des kanseliers, tot de overige hoofdsteden van het land, ten einde hare meening aangaande de vestiging van het bisdom te vernemen. Ten antwoord schreef men uit Zutphen: dat de stad Roermond een onderdeel ultmaakte van het geheele vorstendom, hetwelk, volgens het Tractaat van Venloo (12 Sept. 1543), van de overige landstreken niet gescheiden kon worden. Ook zou de regeering eene vergadering van den landdag ter bespreking dien zaak, vermoedelijk niet dulden, en in geval zij zulks toeliet, zou zij niettemin den bisschop aan de stad opdringen.(2)

(1) Wij volgen hier een opstel van den heer Sivré:, geplaatst in de Provinciale Almanak van Limburg voor 1887, getiteld: Roermond onder de regeering van Karel V en Philips II tot aan de Unie van Utrecht.
(2) SLICHTENHORST, Geldersse Geschied., p. 504, en NETTESHEIM, Chronyk van Roermond, p. 12.

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"