DE LIMBURGSCHE VOERMAN

Verhaal van Hildebrand (Nicolaas Beets), opgetekend waarschijnlijk omstreeks 1845, over een reis per huifkar door Belgisch Limburg naar Quaadmechelen. Met gravuren van Henry Brown. Hoofdstuk uit boek "De Nederlanden", heruitgegeven in 1936 door VN Uitgevers-Mij "Parnassus" in Amsterdam. De voerman haalt nog herinneringen op aan de Franse tijd.

Goede mergen, Heern!" zei Christoffel Hermans, daar hij bezig was zijn groet paard voor de huifkar te zetten, die ons eenige uren verder voeren moest. ,,Goede mergen, Heern!"
In dit woord was voor ons een teleurstelling. Hoe armoedig wij er ook uitzagen, hoe vuil onze Brabantsche kielen na een reize van ettelijke weken ook mochten geworden zijn, hoe slap de randen van onze hoeden neerhingen, hoe nederig wij den vorigen avond, na het nederwerpen onzer ransels, onze voeten op de plaat van den gemeenen haard gezet hadden, en met hoeveel eenvoudigheid en gemeenelui's handigheid wij het oude grootje ook hadden bijgestaan in het snijden van snijboonen tot haar wintervoorraad, het was ons niet gelukt, voor reizende kooplui of gelukzoekers door te gaan; wij waren Heeren! en moesten, niettegenstaande den droevigen staat onzer financiën, er op voorbereid wezen, benevens onze melksoep van gisterenavond, ons logies van vannacht, en ons ontbijt van vanmorgen, nog den titel van heeren te betalen.
Christoffel Hermans, zeg ik, was bezig zijn groot paard voor de huifkar te zetten, en verrichtte deze bezigheid op een kleine binnenplaats, waar hem zijn kippen en kalkoenen over de voeten liepen, gedurig met het paard redeneerende. "Stappertje! opgepast vandaog, zulle! ge kraogt het nuwe vliegennet over den baste, en de nuwe bellen.' En biesjen achteruit, maot; ziede ga niet dat ga de poes op de poot trappen zult. Zie zoo; kijk, we zallen eenen goeden oop ooi in den zak doen. Dan modde ga ook goed stappen, zulle," enz.
Onder deze hartsterkende taal werd het kolossale dier op een schitterende wijze uitgedost, met een groot geknoopt vliegennet van het vurigste klaproosrood, waarvan het voorste gedeelte onder den voorriem van het hoofdstel werd doorgetrokken, en het achterste om den staart gestrikt; rondom behangen met een lange, luchtige franje van 't zelfde, en twee groote ronde kwasten over de stooten der boomen.

Het is opmerkelijk, hoeveel bijhangsels er tot het harnachement van een Limburgsch paard behooren, waarvan men geen mogelijke nuttigheid kan uitdenken, en die ook alle, volgens getuigenis van den voerman, alleen maar voor ,,de sieraod" zijn. Daartoe behonren een groot aantal korte riemen en touwen, die van het hoofdstel tot het haam gaan, terwijl het beest enkel door stem en zweep (met hot en her) gereed wordt; daartoe een paar koperen instrumenten, in de gedaante van breede, groote haarkammen, op hetzelve haam, die niet zouden mogen ontbreken, hoe volstrekt doelloos zij ook zijn. Voeg hierbij een zware ijzeren ketting langs den boom der kar, en een krans met bellen om den nek van 't paard, waarvan de eerste een openlijke bespotting is van de groote makheid van het dier, en de andere een duidelijk paskwil op de breede wegen, waar men elkander een uur ver ziet aankomen.
Toen al deze fraaiïgheden naar behooren waren in orde gebracht, en een groote hoop versch hooi in het tusschen de wielen van de kar bengelende net geworpen, werd er een dikke bos stron dwars door de kar gelegd, waarop Vlerk en Hildebrand plaats namen; de deuren van het binnenplaatsje werden opengezet, en Christoffel Hermans, een kerel van zes voet, met een schoone blauwe kiel aan, trad vooruit, met de zweep van gevlochten riet losjes in den elboog gesteund, en wees zijn stapper den weg. Het roode vliegennet kwam in beweging, als een langzaam golvende bloedstroom, de bellen klonken, de keten rammelde, de twee zware wielen van de kar dreunden, Wij joegen den haan, die op de huif gevlogen was, er af, en onze tocht ving aan, terwijl Christoffel Hermans, in 't blauw, en het groote paard, in 't rood, wedijverden viie de grootste stappen konde nemen.
"Hoeveel tijd reken je, dat er noodig is van hier naar Quaadmechelen, voermanl"
"Laot zien," zei hij; "'t mag drie uren gaons wezen; dats begens vierdehalf uur met de ker."
Men merkt op dat de huifkar een uitmuntend middel van vervoer is voor personen, die niet gaarne wijlen, dat alles wat zij voorbij rijden hun geel en groen voor de oogen wordt. Inderdaad, ik kan het aan alle voetreizigers aanbevelen, daar het in de gelegenheid om het land te zien (mits men de huif oprolle) geen de minste belemmering brengt. Het is ook waarlijk alleraangenaamst voor dezulken, die wel eens stijf van 't zitten worden, aangezien niets gemakkelijker is, dan zich van tijd tot tijd tot verpoozing achter van de kar te laten afglijden, terwijl het paard voort blijft stappen, en een weinigje langs de wielen te wandelen, zonder dat zulks eenig oponthoud in de reis veroorzaakt. Hier komt bij, dat men naar alle menschelijke berekening geen nood heeft van een ongeluk te krijgen, daar er noch riemen zijn die knappen, noch veeren die doorzetten kunnen; wat betreft het afloopen van een wiel, ik ben overtuigd dat dit geen de minste stremming zou te weeg brengen, daar de velgen zoo dik zijn, dat ik zeker hen, dat het geheele gevaarte even goed op een als op twee wielen kan blijven overeind staan. Voeg hierbij dat deze manier van vooruitkomen niet duur is, en dat gij behalve een glaoske bier aan den voerman, die daar op den duur nog al behoefte aan heeft, met geen verdere onkosten te maken hebt, daar het paard zijn ruif onder den wagen met zich voert, en ook lang zoo maltentig en gastronomisch niet is als onze goede Hollandsche paarden, die geen anderhalf uur loopen kunnen zonder te blazen, brood te eten en te drinken.
Zoo gij daarenboven een voerman aantreft als onzen Christoffel Hermans, een goeden, hartelijken kerel, vol mededeelingen en verhalen uit den veldrocht, wordt de lange wijle u nog al aardig verkort.

Gij hadt hem moeten hooren verhalen, van de opschudding die de Leidsche studenten te Quaadmechelen gemaakt hadden, en hoe een juffrouw die in de verwarring voor in de borst geschoten was, dat de koegel achter uit kwam, er desalniettemin dik en vet tegen in geworden was; hoe vrundelijk de mogendheden van den Ollander zijn, daar en de Prins van Oranje en ,,den anderen Prins" hem terug gegroet hadden, toen hij zijn hoed had afgenomen, en hoe hij op deze zelfde kar het lijk vervoerd had van eenen soldaat, door de mogendheid van Saxen Weimar met eigen hand in tweeën geslagen, omdat hij begon te plunderen en te ontrampeneeren, en tot een Limburger gezegd had: Trek de broek uit, want de mijne is stuk. En het zij uw voerman een Ollandsch of een Belgisch Limburger is, gij zult met vreugd de opmerking maken, dat zij beiden door taal, karakter en levenswijze zoo goed tot Holland behooren, als gij en ik.

HILDEBRAND

 

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"