Zedelijcke Sermoonen: de preek eind 17e eeuw

Zie ook:
Andere documenten m.b.t. godsdienstige aspecten in vroeger eeuwen in Limburg

Dit document bevat een originele preek, geschreven eind 17e eeuw door Mathias Agolla. Mathias Agolla leefde van 1628-1701. Hij was een Augustijner monnik, afkomstig uit Diest en hij werkte een tijd lang als "zendeling" in Nijmegen. De besproken preek komt uit "Zedelijcke sermoonen op de feest-dagen van het jaer" Op de voorpagina wordt vermeld dat hij "religieus uyt de Orden der Eremyten van den H. Vader Augustinus" was "25 jaeren gewest Zendelingh in de Zendinge tot Nymegen." Het boek is "zeer dienstigh voor alle praedikanten ende Ziel-bestierders, om de Geloovige te verwecken tot afstandt van sonden, en aen te moedigen tot het naervolgen van de Levens en deughden der Heyligen." Het boek is uitgegeven "tot Maestricht by Lambert Bertus, Stadts-drucker en Boeckverkooper, ontrent de P.P. Predickheeren, 1726." Er schijnt ook nog een tweede en derde druk van verschenen te zijn. De druk welke in mijn bezit is, is afkomstig van het voormalige Augustijnerklooster van Maastricht. De kerk van dit klooster bestaat nog en wordt nu gebruikt als repetitieruimte door de Mestreechter Staar. Drie lijvige boeken van elk ongeveer 600 pagina's bevatten preken, die uitgesproken kunnen worden bij de feestdagen van de meeste heiligen van het jaar. Als voorbeeld heb ik een van deze preken omgezet in wat meer modern Nederlands. Deze preek wordt hierna besproken. Hij is afkomstig uit boek 2 (en is tevens de eerste preek in dat boek) en dient gelezen te worden op het feest van Johannes de Doper, 24 juni. De achtergrondkleuren heb ik er bij gedaan om de indeling volgens de retorische principes te verduidelijken.

De hierna volgende bespreking van deze preek behandelt drie dingen: de gebruikte bronnen van Agolla, de retorische principes zoals hij die hanteert in zijn preek, en het tijdsbeeld welk uit de preek spreekt.

1 - De gebruikte bronnen

Mathias Agolla was Augustijn. Dat werkt ook door in zijn preken. De Augustijner orde is een bedelorde uit de 12e eeuw. In Nederland was een van de eerste vestigingsplaatsen Maastricht. De orde kent 8 leefregels
  1. Samenwonen zonder persoonlijk eigendom
  2. Vaste uren bidden, gebed moet ook in ieders hart doorwerken
  3. Voortdurend vasten en onthouding voor zover gezondheid het toelaat
  4. Onopvallende kleding en kuis gedrag
  5. Geen voordeel in het werk, gezamenlijk beheer van bijv. kleren
  6. Vermijd ruzie en los twisten met liefde op
  7. Gehoorzaamheid aan abt
  8. Leef in de geest van Christus en controleer elke week in hoeverre je nog goed leeft.
Het is duidelijk dat Mathias Agolla een gestudeerd theoloog is die van wanten wist. Het leven van Johannes de Doper komt voor een groot deel voor in de preek. We lezen bijv. dat Johannes het niet meer verwachte kind van de al bejaarde Elisabeth was. Het kluizenaarschap in de woestijn wordt uitgebreid belicht. Maar ook lezen we dat hij op latere leeftijd adviseur van de Romeinse koning was. Hem wees hij dus op zijn zondige leven en omgang met de vrouw van zijn broer. Dat dit leidde tot de onthoofding van Johannes, zoals zo vaak afgebeeld is op vooral schilderijen uit renaissance of barok, komt in de preek niet meer aan bod. De bronnen die hij gebruikt zijn: het evangelie van Lucas en geschriften over Johannes de Doper van de abt Guernicus, de aartsbisschop van Valencia, de H. Thomas à Villa Nova, de prelaat van Ravenna, de H. Petrus Chrysologus, en Didacus Vega.

De abt Fuernicus zal waarschijnlijk een Augustijner monnik zijn uit Spanje, maar over hem heb ik niets naders kunnen vinden.

Over Thomas à Villa Nova lezen we in wikipedia: Thomas groeide op in Villanueva de los Infantes in de provincie Ciudad Real in Spanje. Hoewel hij uit een rijke familie kwam, liep hij dikwijls zonder kleren, omdat hij deze weggegeven had aan de armen. Hij studeerde de artes en theologie aan de universiteit van Alcalá de Henares en werd daar leraar. In 1516 trad hij in in de orde der Augustijnen in Salamanca. In 1518 werd hij tot priester gewijd. In de orde was hij achtereenvolgens prior, generaal-visitator en provinciaal prior. Tevens was hij professor aan de universiteit en biechtvader bij keizer Karel V. Thomas stond bekend om zijn grote persoonlijke strengheid. Zo verkocht hij zijn strooien matras om het geld aan de armen te geven. Hij deed veel goed voor arme kinderen, arme vrouwen en zieken. Ook werkte hij aan meer structurele oplossingen voor de armoede, door bijvoorbeeld mensen aan werk te helpen. In 1533 zond hij de eerste augustijner paters uit naar Mexico. Bij het opdragen van de heilige Mis kreeg hij mystieke ervaringen. Karel V bood hem de post aan van aartsbisschop van Granada, maar hij weigerde. In 1544 weigerde hij eveneens het ambt van aartsbisschop van Valencia, doch zijn overste gebood hem nu deze post op zich te nemen. Samen met zijn hulpbisschop Juan Segriá wist Thomas van Villanova het bisdom goed te reorganiseren. Hij zette een college op voor bekeerlingen uit de Moren en verder ontwikkelde hij een effectief plan voor sociale ondersteuning en charitas. Thomas was een groot predikant. Zijn Preek over de Liefde van God is een schoolvoorbeeld van het stichtend spreken van de zestiende eeuw. Karel V zou bij een van zijn preken hebben uitgeroepen: "Deze monseigneur kan zelfs stenen doen bewegen!" Hij had voorts een grote devotie tot de Maagd Maria, wier hart hij vergeleek met een brandende, doch niet verterende struik. In 1547 wijdde hij Sint-Luis Beltrán tot priester. Hij stierf in 1555 op de leeftijd van 67.

Over Petrus Chrysologus schrijft wikipedia: de heilige Petrus Chrysologus (Imola, rond 380 - rond 450) was aartsbisschop van Ravenna. Petrus Chrysologus was diaken toen paus Sixtus III hem tot bisschop van Ravenna benoemde. Na de verheffing van Ravenna tot aartsbisdom werd hij automatisch aartsbisschop. Petrus was een vertrouweling van paus Leo de Grote. Van zijn werken zijn vooral preken bewaard gebleven. Aan zijn prediking dankt hij ook zijn bijnaam Chrysologus (Grieks voor "met het gulden woord"). Hij was aanwezig bij de begrafenis van de heilige Germanus van Auxerre in 450. Zelf overleed hij op 11 juli te Imola. Vroeger was 4 december zijn feestdag, maar tegenwoordig 30 juli. In 1729 verhief paus Benedictus XIII hem tot kerkleraar. (de 4 traditionele kerkleraren of kerkvaders zijn Gregorius, Augustinus, Hieronymus en Ambrosius)

Didacus Vega was een Spaanse minderbroeder, begin 17e eeuw, geboren te Toledo. De Rooms-katholieke parochie St. Willebrord heeft drie originele boeken van zijn hand, o.a. :
Vega, Didacus de la R.P.F. Didaci de la Vega, Toletani, Ordinis S. Francisci, S. theologiae lectoris Conciones et exercitia pia super Evangelia dominicalia totius anni. Tomus secundus, a festo Pentecostes usque ad Adventum Domini / A F[ratre] Henrico Paludano, lectore conventus Bruelensis, [e lingua Hispanica] in Latinum conversum.-Coloniae [Keulen] : apud Ioannem Crithium, 1610.-[14], 710, [8] p. ; 99 x 163 mm Aan de binnenzijde van het voorplat met de hand: "Liber Monasterii S. Martini ex parte: Christophori Pasteels quondam huius Domus Superioris. Anno 1616. Oretur pro eo".
Dit en andere boeken dus waarschijnlijk ook in de bibliotheek van het Augustijnerklooster van Matthias Agolla.

Terug naar top

2 - Retorica

Een van de meest interessante onderdelen is het gebruik van retorische principes in de preken. We leven in de tijd van de barok, waarbij retorica in de schoolklassen een zeer belangrijk vak is. De laatste klas van de Latijnse school houdt zich bijna alleen nog bezig met retorica. Bij het afstuderen waren er altijd wedstrijden, waarbij de opbouw van de redevoering centraal stond. Ook op de universiteit was retorica bij theologie maar vooral ook rechten een belangrijk vak. De redenaar diende zijn voordracht het liefst uit zijn hoofd te doen. Om dat te kunnen moest hij dus goed van buiten kunnen leren. Het trainen van het geheugen was daarom een belangrijk onderdeel van de lessen in retorica. Verder moest een goede redevoering beantwoorden aan een aantal principes. De redenaar had o.a. te maken met:
  1. Het idee, de vinding (inventio)
  2. De vorm, de ordening (dispositio)
  3. De stijl (elocutio) en voordracht (actio)
Het idee is de eerste basis. Wat wil de redenaar eigenlijk zeggen. Hoe kan hij het hier op aan sturen, welke dingen kan hij gebruiken om dat doel te bereiken, welke argumenten heeft hij daarbij nodig.

Een klassieke vorm bracht zeven delen aan in een redevoering:

  1. de aanhef (exordium) waarin de aandacht van de toehoorders werd getrokken
  2. de inleiding (praecognitio of narratio) waarin een situatie werd geschetst
  3. de definitie (explicatio of definitio) waarin de onderwerpen werden opgesomd
  4. de partitie (partitio) waarin alle punten die behandeld zouden worden werden toegelicht
  5. de confirmatie (amplificatio) waarin de argumenten voor en tegen werden uiteengezet en de bewijsvoering gehouden
  6. de confutatie of refutatie (refutatio of reprehensio) waarin de argumenten van de tegenstander werden weerlegd
  7. de peroratie (peroratio of epilogus) waarin de argumenten nogmaals werden opgesomd en het publiek opgezweept
De stijl. Een redenaar kon allerlei stijlmiddelen hanteren. Deze konden tot doel hebben om de luisteraar iets te leren (docere) maar ook om ze mee te slepen en iets te laten voelen en ervaren (movere). Een greep uit deze stijlmiddelen en stijlfiguren.
  1. Versterkende stijlmiddelen, bijv. het inbrengen van verschillende argumenten om één stelling te bevestigen; of een ordelijke opsomming van de punten die behandeld gingen worden;
  2. These, antithese en paradox
  3. Het citeren van een autoriteit
  4. Bondig spreken
  5. Het levendig beschrijven van een gebeurtenis
  6. Beroep op de emotie
  7. Metaforen en grappen
  8. Herhalingspatronen
De bespreking van de preek zal dus vooral gaan over het idee, de vorm (indeling) en de stijl

Het idee

Het basisidee is duidelijk: Johannes de Doper had een voorbeeldig leven, vooral het sobere leven in de woestijn staat in schril contrast met de luxe van bepaalde mensen. Dit moet tot lering strekken. Maar de manier waarop dit thema uitgewerkt wordt is heel opvallend. We zien nl. dat een aantal zaken die slechts indirect hier mee te maken hebben in eerste instantie centraal worden gezet. Om te beginnen dacht Agolla: laten we goed duidelijk maken dat God er de hand in heeft gehad om Johannes de Doper een lichtend voorbeeld te laten zijn. Verder: om een en ander spannend te maken moet er een tegenstelling zijn. Deze tegenstelling vindt de schrijver in de ongelovige joden, die zich niet kunnen voorstellen dat dit jonge kind een groot persoon gaat worden, tegenover dat wat we in de hand van God lezen, waaruit blijkt dat zijn komst al door de profeten in het oude testament voorspeld is, en daar moeten zelfs de joden gevoelig voor zijn. Maar ja, de hand van God. We zijn toch geen handlezers.. Om daar te komen gaat hij in het de inleiding uitsluitend over handleeskunde hebben en hoe verderfelijk dat is. Alleen, in dat geval gaat het om mensenhanden. Het lezen van Gods hand is wat anders. Dat lezen van Gods hand gebeurt feitelijk weer via mensen: de apostel Lucas, en verder een aantal heiligen en geleerde Augustijnen die over Johannes de doper gesproken hebben. Zo lezen we dan in een aantal van deze geschriften dat Johannes de Doper zelfs groter is dan engelen. Dit moet dan door metaforen verduidelijkt worden, dat dit echt kan en ook zo is. Uiteindelijk weten we dan dat Johannes de Doper niet zo maar iemand was, maar een uitzonderlijk belangrijk persoon.
Dan moet er naar het het hoofdidee toegewerkt worden. De kwestie voor Agolla is: hoe kan hij de deugden van Johannes als lichtend voorbeeld verkopen aan de luisteraars. Hiervoor gebruikt hij een metofoor uit het oude testament: de tempel. En dan niet de tempel van Jerusalem, maar de tempel van deugdzaamheid zoals die gebouwd is in Johannes. Hij stelt dan alle deugden als het lezen van deze tempel naast de ondeugden van de hedendaagse mens en bouwt de redevoering zo langzaam op tot een climax. Uiteindelijk moet het dan duidelijk zijn wat ons te doen staat en we moeten in ons dagelijkse leven deze deugden trachten na te volgen. De hoofdideeën samengevat zijn dus de volgende:
  1. Sobere leven Johannes is basisgegeven
  2. Ongelovige joden bij de geboorte van Johannes
  3. De hand van God en handleeskunde
  4. De metafoor van de tempel

De vorm, indeling

In de preek, omgezet in modern Nederlands, zie je de vorm onmiddellijk door de achtergrondkleuren die bij elk nieuw deel steeds veranderen.

1. Exordium, de aanhef. De preek begint met een citaat uit Lucas, over Johannes de Doper: Wie denkt u dat dit kind is? Want de hand van de heer was met hem. Dit moet gelijk de aandacht trekken. In de partitio (deel 4) wordt dit pas verder uitgewerkt.

2. Narratio, inleiding: Beschrijven van een situatie. In dit deel gaat de preek eigenlijk over iets heel anders dan over de kern, ja het gaat zelfs niet eens over Johannes de doper. Het gaat over handleeskunde, en over Egypte. Het doel is om twee dingen tegenover elkaar te kunnen stellen: de handleeskunde van de handen van mensen, tegenover het lezen van de hand van God. Feitelijk wordt er dus een omtrekkende beweging gemaakt om tot het eigenlijke verhaal te komen. Zo'n inleiding, maakt de luisteraar dus, net als de aanhef, nog steeds vooral nieuwsgierig. Waar zal het heengaan, waar gaat dit eigenlijk over?

3. De explicatio of definitio Deze is hier zeer duidelijk aanwezig. Er komt een duidelijke uitleg over de opzet van de rest van de preek: de schrijver zegt namelijk: Dit overwegende zal ik me nu dus verstouten om u te tonen:
  • Wie de H. Johannes de Doper geweest is en hoe hij in heiligheid alle andere heiligen overtreft
  • Hoe en waar wij zijn deugden enigszins horen na te volgen

4. De partitio. De behandelde punten moeten toegelicht en verklaard worden. In dit deel kiest Agolla er voor om ondubbelzinnig duidelijk te maken dat Johannes de doper afkomstig is van God. Gekozen wordt voor een moment: de geboorte van de H. Johannes, en de vragen die het oproept bij de toekijkende joden. Zij kunnen niet geloven dat hij door God gezonden is en Agolla probeert dit aan te tonen. Uiteindelijk komt hij dan met overtuigende argumenten die hij rechtsreeks aan de bijbel ontleent. Het tweede wat hij aantoont dat het een zeer bijzonder iemand is, zelfs nog belangrijker dan engelen. De citaten van de schrijvers zeggen dit, en hiervoor zoekt hij ook argumenten, nu komen deze uit het dagelijkse leven. Metaforen, waarbij het lijkt of iets meer waardevol is dan iets anders, maar uiteindelijk is het precies het tegenovergestelde. Ook dit moet dan zeer overtuigend gaan werken. Zo moeten we nu wel overtuigd zijn dat er over de belangrijkheid van Johannes de Doper geen twijfel meer mogelijk is.

5 en 6. De confirmatio en de confutatio. Deze twee delen moeten in deze preek eigenlijk als een eenheid worden gezien. Dit is het feitelijke hoofddeel, waarin besproken wordt waar het eigenlijk om gaat. Het gaat om de deugden van Johannes zelf. Deze worden voortdurend tegenover de ondeugden van de huidige mensheid gesteld. In een opzwepende opsomming wordt de luisteraar beschamend klein gemaakt. De metafoor van de tempel (de deugdzaamheid van Johannes, die we kunnen "lezen") is het centrale gegeven.

7. De epiloog. Agolla begint deze met de zin "Het is veel, en vrij omstandig gezegd". Hierna maakt hij nog eens een samenvatting in twee delen. In het eerste deel zweept hij je nog een keer op door achter elkaar eerder genoemde dingen te herhalen. In het tweede deel wordt de toon milder en wordt je vooral aangespoord nu aan de slag te gaan met het geleerde.

In de preek zelf noemt Agolla de partitio deel I, zoals hij in de explicatio al uitlegde. De confirmatio en confutatio is dan deel II, samen eventueel met de epiloog.

De stijlfiguren

Het is heel opvallend hoe de stijl en de sfeer van de preek in de loop van de tijd verschillende gedaantes aannneemt. Het begin is nog slechts verhalend, maar het wordt allengs meer indringend, in de confirmatio en een deel van de epiloog zelfs opzwepend. Verder probeert Agolla steeds gezag uit te stralen. De metafoor is een sterk stijlmiddel.
De volgende stijlmiddelen worden naar mijn idee o.a. gebruikt:
  1. Autoriteit uitstralen. Voortdurend citaten in het Latijn, gekoppeld aan grote schrijvers, of zelfs heiligen, die daarna vertaald worden
  2. Spelen met vooringenomenheid zoals die inmiddels bij de toehoorders door jarenlange indoctrinatie aanwezig is. Joden zijn mensen die indertijd Jezus hebben laten vermoorden en nog steeds dubieuze eigenschappen hebben. Deze eigenschappen kunnen tegenover de wijze teksten van apostelen en andere heiligen gesteld worden en dat maakt de argumentatie emotioneel en moreel aanvaardbaar
  3. Herhalingen. Dit op twee manieren. Twee keer achter elkaar, om de woorden kracht bij te zetten (bijv. "pudeat, pudeat: schaamt u, schaamt u") Maar ook bij het begin van argumentatie. Heel sterk is dit in de confirmatio, waar elk argument begint met de tekst: "ziet en leest deze tempel."
  4. Tegenstellingen in combinatie vaak met herhalingen. Voorbeeld: "schaamt u, schaamt u omdat gij zo vroeg en zo laat, bij tij en ontij, loopt en kerft, woelt en zucht, zweet en werkt om land en zand, huis en hof, geld en goed te vergaren", of: "hoeveel waardeloze jaren met eten en drinken, klappen en snappen, lopen en drillen, krollen en blanketten" of "Schaamt u wit te noemen wat zwart is, recht wat krom is, geoorloofd wat ongeoorloofd is", of "om onder hagen en heggen, achter bergen en dalen, tussen wolven en slangen, zijn leven doorbrengt in alle verworpen ootmoedigheid en ootmoedige verworpenheid"
  5. Metaforen. Het sterkst wordt dit stijlmiddel in de narratio gebruikt. Er worden diverse metaforen gebruikt, zelfs uit het toenmalige heden, waarmee de vergelijking en overeenkomst duidelijk moet worden. Sterk zijn de metaforen van het kostare stenen standbeeld tegenover het minder kostbare zilveren beeld, of het minder dure goudlaken in vergelijking met het duur bestikte en borduurde zijden kleed. Ook de vergelijkingen met bergen, torens etc. tegenover muggen en mieren zijn hier een voorbeeld van.
  6. Het jezelf klein maken om overtuigingskracht te bereiken. Het laatste argument bij de confirmatio gaat over het ook niet altijd goede leven van de kloosterling, die net als de burger een voorbeeld aan Johannes de Doper moet nemen
  7. Stretto-effect. We zien een algemene toename van de spanning, vooral door de vermaningen in de confirmatio, maar in het begin van de epiloog wordt er nog even een schepje boven op gedaan. Met zinnen als "O pluimstrijkers, blok-slijpers, mouwvagers, korfdragers" wordt een mentaal berispend hoogtepunt bereikt.

Terug naar top

3 - Het tijdsbeeld

In de preek staan dingen die van alle tijden zijn, maar er worden ook dingen gezegd, die iets zeggen over de tijd zelf. We hebben het dan over het laatste kwart van de 17e eeuw toen deze preken zijn opgetekend. Waarschijnlijk was een en ander ten tijde van de uitgave, 1726, nog steeds actueel. Hierbij gaat het om algemene dingen, maar ook om details. Van allebei zal ik proberen iets te vertellen.

Egypte. Het ingaan op gewoonten van de Egyptenaren is niet toevallig. Met het bestuderen van de klassieke oudheid, wat al in de renaissance begon, is langzaamaan ook de interesse voor nog verder weggelegen volkeren toegenomen. We zijn aangeland in de periode waarin rationalisme hoogtij gaat vieren, en daarmee interesse voor de hele wereld. De tijd van de opgravingen in Egypte door Franse, Engelse of Duitse archeologen is nog net niet begonnen, maar de interesse was er al.

Joden. Het beeld van de joden is in bijna heel Europa negatief. In Engeland worden joden al eeuwen geweerd. In Roermond en de meeste plaatsen die onder Spanje of Oostenrijk vielen eveneens. In de Republiek der Nederlanden was het iets beter, maar ook daar werden joden op veel plaatsen hooguit gedoogd. Het is dan ook heel normaal om als je in het algemeen negatieve karaktertrekken wil afschilderen deze te koppelen aan joden. Deze muur van antisemitisme wordt tijdens de Franse revolutie voor het eerst doorbroken. Maar het blijft ook daarna nog sluimeren, met alle gevolgen vandien in vooral de 20e eeuw.

Lifippus (Lycippus) Dit is een Grieks beeldhouwer van omstreeks 300 voor Christus, die o.a. beelden van Alexander de Grote heeft gemaakt. Ook hier weer blijkt de bekendheid en de interesse voor kunst uit de klassieke oudheid van Mathias Agolla. Hij zal niet de enige zijn geweest.

Naenkens Typisch oud-Vlaams woord voor kersen, naar mijn weten nu niet meer in gebruik. Mathias Agolla kwam uit Diest en kende dat woord blijkbaar goed. Of het ook in Nijmegen of Maastricht gebruikelijk was weet ik niet.

Kerft. Schulden op een kerfstok zetten was in die tijd gebruikelijk bij schuldeisers ("schaamt u omdat gij zo vroeg en zo laat, bij tij en ontij, loopt en kerft")

Specerijen. Specerijen waren sinds de handel met Indië overal te krijgen, maar nog steeds zeer duur. Het gebruik van specerijen was een teken van enorme luxe. ("bij het eten van zoveel verschillende gerechten en schotels, sausen en specerijen, bieren en wijnen")

Mode, hoererij. Ook in die tijd was er blijkbaar soms sprake van uitdagende kleding en gedrag. Op schilderijen van Rembrandt kun je dat soms ook zien. Hier moest Mathias Agolla uiteraard tegen strijden: "hun verleidende tot onzuiverheid door het pronken met uw lichaam, met uw blote hals, borsten, armen en wat al dan niet meer."

Pluimstrijkers. Het rechtstrijken van de pluim op de hoed was duidelijk gebruikelijk en voor Agolla een teken van ijdelheid. Blijkbaar droeg men hoeden met pluimen. "O pluimstrijkers, blok-slijpers, mouwvagers, korfdragers, die de fouten liefkoost en met mooie mantels en falies…." De falie, nog een normaal kledingstuk tot zeker 1800, is daarna snel verdwenen. Ook blok-slijpers, mouwvagers en korfdragers zijn geen normale woorden die in de huidige tijd passen maar toen zeker herkend werden.

Terug naar top

November 2008, Pieter Simons

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"