Levensmiddelen

Specifieke ambachten, met name in Roermond en Maastricht Algemene informatie ambachten (gilden)
Gewandmakers Dekenwevers Linnenwevers Hoedenmakers Kleermakers Knopenmakers Schoenmakers
Pelsers
Witmakers
Smeden Goudsmeden
Schilders
Glasmakers
Metselaars
Leiendekkers
Timmerlieden
Schrijnwerkers
Kuipers
Rademakers
Korvers
Wanmakers
Pruikenmakers
Levensmiddelen Molenaars Brouwers Bakkers Kremers Schippers
Huurvaarders
Kooldragers

In Roermond was de patroonheilige van de vleeshouwers Sint Rochus, een altaar aan hem gewijd stond in de parochiekerk.

Waar in vele steden gildes van bijv. slagers waren, ontbraken deze in Roermond. Ook was er geen vissersgilde. In Maastricht waren vissers, ooftmengers en vleesverkopers in aparte ambachten georganiseerd. In Maastricht moesten de slachters in 1719 als meesterstuk een osken van omtrent 200 pond slachten, daarnaast een schaap, een kalf en een lam. In Roermond waren deze levensmiddelen steeds onder direct toezicht van de magistraat geplaatst.

Als er een uitbraak van difterie was verbood de magistraat onmiddellijk de verkoop van een aantal producten, als witte kool, waarvan de consumptie met die ziekte in verband werd gebracht. Er werd verder over al deze producten accijns geheven. Ook zag Roermond dat er soms geknoeid werd met de prijs. 22 Februari 1661 kreeg de collecteur van de vlees-accijns een instructie waarbij hij zich aan het tarief moest houden, en voor het slachten van een dier een briefje moest afgeven. Ook stelde de magistraat de prijs van bijv. vissen vast. Vis was soms nog duurder dan vlees. In 1664 was er in het voorjaar zo weinig vis dat de visuitvoer tijdens de vasten verboden werd. (Men mocht immers geen vlees eten, dus de vraag naar vis was in die tijd extra groot). In de vastentijd moesten de vissers ook altijd levende zalm in voorraad hebben die ter plekke werd gedood en schoongemaakt en aan de klanten verkocht. In de Maas en Roer werd gevist op zalm, snoek, bars, karper, voorn, meun, barbeel, sneep, forel, paling enz. Zalm uit Roermond was vrij van belasting. Vissers van omliggende dorpen betaalden hier wel belasting over. Uitvoer van zalm was alleen toegestaan bij overvloed, zo lezen we 11 maart 1660 in de handelingen van de magistraat van Roermond. Enkele maanden daarna worden de plaatselijke vissers beboet vanwege de te hoge prijs die ze voor de vis vragen.

Gevelsteen in Wijck, Maastricht. (Foto Pieter Simons feb2008)

Het vleeshuis in Roermond, aan de markt, was van het begin af aan een instelling van de stad zelf, en niet zoals in veel andere steden in eerste instantie van de landheer. Veel vleeshouwers specialiseerden zich. In Keulen had je bijv. rund-, varken-, schaap- en spekslagers. Slagers woonden in Roermond allemaal vlak bij het vleeshuis. Aanvoer en verkoop van vlees van dieren, jonger dan drie weken, was niet toegestaan. Afgekeurd of verboden vlees werd in de Roer gedumpt. In 1575 kostte in Roermond een pond (450 gram) varkensvlees 2 stuivers, ossenvlees 1,5 stuiver, kalfs koe- en rundvlees 1 braspenning. Longen en lever werden altijd los verkocht. Verder waren er soms ook regels m.b.t. de aankoop van vlees. Zo lezen we in de handelingen van de magistraat van Roermond 5 april 1757 dat binnenslachters geen vlees mogen kopen van buitenslachters. Waarschijnlijk wordt hiermee bedoeld dat er geen vlees van slagers van buiten Roermond mag worden aangekocht door de Roermondse slagers. Misschien gaat het ook om slagers die wonen in het gebied rond Kapel in het Zand. 20 januari 1758 lezen we dat de bewoners aldaar "buitenburgers" worden genoemd.

In het boek over het maatschappelijk leven in de 17e eeuw in Nederland, van Schotel (bewerking Rogge 1900)lezen we dingen die ons inzicht geven over groente en fruit:

Liever dan een kijkje te nemen bij den tinnegieter of andere winkeliers, begeven wij ons naar de groenten- en fruitverkoopers. Ofschoon zij hun waren op de wekelijkse markt brachten en zelf op Sabbat ze langs de huizen rondventten, hoezeer de predikanten er tegen ijverden en een en ander door Hondius op zijn "Swart Register" als een der duizend zonden werd geplaatst, zo waren ze echter ook in manden voor hun woningen uitgestald. Al in het begin van de 17de eeuw had men enkele groenten, die vroeger op tafel verschenen, uit de keuken gebannen en werden andere opgediend, die tegenwoordig niet meer worden gekweekt. Maar de meeste waren dezelfde, die in onze tijd ook nog genuttigd worden. Tot de laatste behoorde de spinazie, door Meursius in een middeleeuwsch gedicht al aangetroffen, en in 1351 op de lijst der spijzen geplaatst, die de monniken in de vasten mochten nuttigen; de bloemkool, op het eind der 16de eeuw uit de Levant naar Italië, en van daar naar Duitsland gebracht. In ons land was zij al in het begin van de 17de eeuw algemeen en door Hondius in zijn "Mouffeschans" gekweekt. In die tuin vond men ook "knoesten", uit Indië afkomstig. Terecht was hij ook trots op zijn pompoenen (pompen) en artisjokken. De eerste had hij uit Amerika en Griekenland ontvangen. De artisjokken waren uit de Levant naar Itaië overgebracht, waar zij in het laatst der 15e eeuw voorkomen. Omstreeks 1466 voerde een persoonuit het huis Sforza ze uit Napels naar Florence over. Politianus zag ze in 1488 op eene prachtige bruiloft in Italie opgedist. Uit Italië kwamen ze in Frankrijk en onder Hendrik VIII in Engeland. Hondius ontving het zaad uit Florence en was er behoorlijk trots op te kunnen verklaren: "Artischocken onder d'eerde, eint men eerst in mijnen hof." Men verkocht in de 16de eeuw ook chardons, asperges, "dik en zoet," "clossesteelen, die men stoofde," "papas, ranck van smaeck," "muysen met de steerten lanck en swart," "Luiksche erwten en boonen, platte-boonen, vroege- en late erwten",' toen een algemeen voedsel geacht, rapen, "wit van schal, van smake soet, plat van lijve, dun van steerte," Keulse en Neusche cappers, groene en roode bieten, witte en gele peen, Spaanse en Afrikaanse surckels. Koolrapen waren toen nog niet bekend. Caspar Bauhinus beschreef ze eerst in 1620 en de glaskramers brachten ze pas in 1762 uit Bohemen in Duitschland. Verder vond men in groentewinkels kroten en sjalotten of eschalotten, naar Askalon in Palestina genoemd, en schorseneren. Deze waren echter toen nog zeer zeldzaam en eerst in het midden van de 16e eeuw in Spanje bekend geworden. De Moren zouden ze uit Afrika gebracht hebben, als een middel tagen het gif van slangen. Anderen noemen Italië haar vaderland, naar "schorzonero", d. i. zwarte schore. Begin 17de eeuw werden ze in Frankrijk en van daar in ons land ingevoerd. Waarschijnlijk zijn ze bet eerst door de Spanjaarden of Italianen gegeten. De "cabuysen en komkommers, sonder voen, slijm en water, cout en groen," gaf Hondius aan zijn knechten, maar hij roemde zeer "goede pastinaken, bruin in de boter gerooste salsify, schone sachtkens in de pan gefryte raponce." Hij hield echter niet van de "camprenouillen". In zijn moestuin vond men allerlei kolen, maar de meesten waren bestemd voor de keuken van de knechten.

Piramidaalsgewijze was in de winkels de groente, in bakken en op porseleinen borden, onder de brede luifel, uitgestald, terwijl op de straat verschillende hoog opgeladen manden met appels en peren de voorbijgangers tot kopen uitnodigden. Als appelsoorten kende men "de roode en witte calvillen, de graauwe en witte renetten, sagten en goudpippingen." De meest geliefde peersoorten waren "de kleine muscaat, poire madame, de groote en kleine banquettes, robijnen, rousseletten, beurré's, bergamotten, vertelongues, muscaat-fleury, ambrette, Saint Germain, Saint-Augustijn, Martin-sec" en andere. Kleinere manden en bakken waren met rode, zwarte of gele pruimen, "d' eene serp de ander soet," kersen, krieken, morellen, "groene, witte, zwarte, kleine en groote beyers," frambozen "met haer reuck van muskeljaet" gevuld. Bij maaltijden prijkten op Japanse schotels "vergulde queen, mispelen," ook die met weinig stenen, plat en groot als Zeeuwsche daalders; Franse, Duitse, Spaanse en Griekse druiven, dubbele en vroege "montagnes, merikatons, bloed-kale en Oranje-perziken, prinsesse-, Bredase- en klooster-abrikozen". De meloen was nog zeer zeldzaam. Hondius bezat ze echter. Hij kende de ananas nog niet. Omstreeks 1514 werden er enkele naar Spanje meegenomen. Op het eind van de zesde eeuw groeide er al ananas in de hof van Paludanus te Enkhuizen.

De haven van Roermond vervulde een belangrijke functie als overslaghaven voor graan. Vooral graan uit het Gulickse lössgebied, bestemd voor Dordrecht of Luik, was een belangrijk product. Als aanvoerproducten vermelden we tarwe, rogge, spelt, gerst, haver, evene, wikke en erwten. Als granen de stad binnenkwamen per kar, dan betaalde de eigenaar voor een voertuig met twee paarden 4 penningen, met een paard 2 penningen.

Een belangrijk invoerproduct ter conservering was zout. Dat kwam vooral uit West-Brabant of Zeeland, later ook uit Noord-Duitsland of Portugal.

In 1579 werd 475 voeder en 4 aam (410.976 liter) wijn aan derden verkocht of uitgevoerd. Gemiddeld werd er per hoofd van de bevolking waarschijnlijk ongeveer 19 liter wijn verbruikt per jaar. De wijnaccijnsen waren zeer hoog, waardoor liefst 33% van alle belastinginkomsten in Roermond hier vandaan kwamen! Door een gunstige regeling met Neuss kon Roermond zeer winstgevend aan wijn komen. Wijn mocht gedurende bepaalde maanden niet per kar vervoerd worden. Veel wijn overwinterde zo in Roermond, waardoor waarschijnlijk de stad ook nu nog in het bezit is van zo vele middeleeuwse wijnkelders.

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"