Zie ook het artikel over de halfman en het artikel over het leven op het platteland

Lijfeigenschap in de omgeving van Roermond

Als we denken aan lijfeigenschap en slavernij stellen we ons de Romeinse tijd voor of Afrikaanse slaven in Amerika tot in de 19e eeuw. Het lijfeigenschap is echter in een bepaalde vorm ook in onze streken nog vrij lang doorgegaan. Lijfeigenen of laten hadden veel minder rechten en veel meer plichten dan vrije mensen. Na het jaar 1000 werden de regels steeds minder streng en werden soms massaal lijfeigenen door hun heer als vrije mensen verklaard. Maar geïsoleerd waren er nog de zgn. "laathoven". Deze meest grote boerderijen stonden onder de directe zeggenschap van de heer en hadden bijv. ook een eigen gerechtshof, de zgn. laatbank. In Swalmen was de Asselterhof zo'n laathof. Maar op een bepaald moment zijn de horigen die daar werkten vrij verklaard. In andere opzichten vormden de mensen die er werkten en woonden, net als mensen op een aantal andere grote boerderijen, nog lang een aparte gemeenschap.

Opvallend is dat in de voogdij Geldern het lijfeigenschap nog bestaan heeft tot 1798, het jaar waarin de Fransen het gebied inlijfden en het Franse recht lieten gelden. In het gebied van Oppergelder dat tot Oostenrijk (bijv. Roermond) of Nederland (bijv. Venlo) had behoord gebeurde dat al in 1794. In Limburgs Jaarboek XVIII, eerste aflevering, 1912, staat een artikel van Dominee Henrichs over lijfeigenen in de voogdij Geldern. De voogdij Geldern, eerder bezit van het bisdom Keulen, is al vrij vroeg in handen gekomen van eerst de heren van Pont en daarna de graaf (later hertog) van Gelder. De bisschoppen bezaten al een bisschopshuis, het latere voogdijhuis. Bij de voogdij Geldern behoorden behalve de stad Geldern de dorpen Nieukerk, Vernum, Sevelen, Rheurdt, Schaephuijsen, Stenden, Aldekerk en Eijll. Oorspronkelijk waren zowel een aanzienlijk aantal mensen in de stad, maar nog meer in de dorpen horig. Deze woonden soms op laathoven, soms ook op vrije hoven. Maar het betekende dat ze in beide gevallen toebehoorden aan de voogd.

Elke horige mocht al snel bezit hebben, maar moest een medehorige als opvolger aanwijzen ("een tweede hand".) Als een van beide "handen" kwam te overlijden, dan moest de nog levende "hand" de helft van al de bezittingen afstaan aan de heer en binnen enkele maanden een nieuwe "hand" aanwijzen. Lukte een van beide dingen niet, dan verviel onmiddellijk het complete bezit van de horige aan de heer. Als een horige trouwde moest hij daar ook belasting voor betalen aan de heer. Trouwde hij met een vrije vrouw, dan waren zijn kinderen vanaf dat moment ook vrij. In de loop van de tijd werden er steeds meer mogelijkheden gemaakt dat je je als lijfeigene zelf kon vrijkopen, maar de bedragen waren zo groot, dat er zelfs in 1798 nog steeds lijfeigenen waren in de Voogdij Geldern. Een horige mocht ook geen priester worden, maar soms werd daar vrijstelling voor gegeven. Zo lezen we dat in 1394 de hertog bepaalt dat dat wel kan, maar dat de betreffende horige vanaf dat moment dan wel binnen 10 jaar priester moet zijn. Lukte dat niet, dan viel hij weer terug in de oude horigheid. In 1738 bevrijdt Jakob Passens zich met vrouw en 6 kinderen van de horigheid. Dat onder de volgende voorwaarden:

  1. Het kost eenmalig 202 rijksdaalders
  2. Elk jaar moet hij een extra belasting betalen van 12 stuivers
  3. Bij zijn dood moet 7 gulden en 6 stuivers betaald worden
  4. De woning, bezit van de voogd, moet goed onderhouden worden. Er mogen alleen na toestemming bijgebouwen neergezet worden of mag de tuin worden bebouwd.
  5. Mocht hij gaan wonen in een ander huis dat bezit is van de voogd, dan worden hij, zijn vrouw en kinderen, onmiddellijk opnieuw horige.

De voogdij Geldern stond bekend als slavenland. In 1729 maakt Landrentmeester van Aefferden een lijst op van belastingen. Hij vermeld daarop: "in het ampt Geldern zien we naast de gebruikelijke cijnsen nog de lijfinkomsten, "dan lijfeigenschap, doodelinge en vrijkopinge", zijnde een soort slavernij die daar nog altijd wordt gepraktizeerd"

Er zijn meerdere rechtsregels m.b.t. laathoven bekend. Daarbij ook de regels uit de 15e eeuw van de Laathof van Asselt. Deze is gepubliceerd door E. Slanghen in 1869 (Publications VI pag. 254-260), overgenomen door Jos Habets in zijn boek "Limburgsche Wijsdommen" uit 1891. Hier de omzetting in hedendaags Nederlands van de originele tekst:

Dit zijn de rechtsregels met betrekking tot de ontvangsten en betalingen van de laatbank van Asselt

  1. Bij het overlijden van een laat, moeten de erfgenamen van het laatgoed waarop de overledene woonde een nieuwe laat, binnen de gebruikelijke termijn, aanbieden. Deze legt in het bijzijn van ten minste twee Laten de eed af, en hij betaalt de Keurmede, bij wijze van afkoop. Vanwege deze verrichting moet de heer kost en drank aan de laat geven.
  2. Wanneer binnen de vastgestelde termijn geen nieuwe laat is aangeboden, noch ook de keurmede betaald is, waardoor het laatgoed gerechtelijk aangesproken moet worden, dan volgen er een of meer rechtzittingen. Dat kost 4 kwarten bier voor de scholtis en een kwart bier voor elke laat, en dat telkens als de terechtzittingen plaats hebben, tot 3 reizen van 14 tot 14 dagen (?)
  3. Iedere keer als de scholtis moet recht spreken krijgt de gerechtsbode een kwart bier. Als hij hiervoor buiten het dorp moet reizen, dan krijgt hij voor elk uur gaans drie stuiver Brabants. Datzelfde geldt ook als hij moet komen voor inbeslagname, dagvaarden of voor getuigenverhoor.
  4. Als de erfgenamen van de laat gaan procederen, dan dient de griffier de klacht, antwoord, wederantwoord en het getuigenverhoor op te schrijven, alsook ieder punt van voorlopig bewijs en het eindvonnis. De kosten daarvan zijn voor de helft voor de scholtis, voor de andere helft voor de laten.
  5. Iedere getuige die gehoord moet worden kost de erfgenamen voor scholtis en schepenen 12 stuiver. De kosten voor de griffier zijn 12 stuivers per geschreven stuk, voor de helft door de scholtis en de andere helft door de erfgenamen te betalen.
  6. Wanneer tegen een inbeslagneming in verzet wordt gekomen, kost dat de erfgenamen 12 stuiver. Ook het taxeren van panden kost 12 stuiver.
  7. Wanneer een laatgoed verkocht en aan de aankoper wordt overgedragen, dan krijgen scholtis en erfgenamen elk 12 stuiver.
  8. Wanneer een laatgoed bezwaard wordt met hypotheek of losrente, dan krijgen scholtis en erfgenamen elk 12 stuiver.
  9. Als iemand gedaagd wordt bij een laatgerecht, is hij verplicht te komen. Blijft de Scholtis, zonder voorkennis uit en komen de laten ter plaatse van het gerecht zonder hem te vinden, dan mogen zij op zijn kosten een fles bier verteren.
  10. Blijven enige laten uit, dan zijn zij de scholtis voor de eerste maal vier quarten bier, voor de tweede maal twee sumeren, en voor de derde maal drie sumeren bier verschuldigd (drie sumeren dat zijn 12 kwarten). Blijven zij de vierde maal uit, dan zal de Scholtis hen als eedvergetenen straffen, en zal hun laatgoed compleet in beslag worden genomen en ter beschikking zijn van de Laatschap

Hier volgt nu nog de eed van de laten in Asselt:

Ich, N.N. gelove und schwere N.N. als Herrn dieser Laetbanck treuw und holt te sein, herlicheit ende rechtten te helpen bewahren, besten vor te stellen und argste te warnen, meiner stoelbruedern raedt und heimlicheit niemantz te vermelden, alle rechtsdagen dat recht helpen besitten, geine partheij gegen die andere raeden, und was ich weis sein sal traulich und rechtmeesich te wysen, wat niet ahn dat wittich heutgericht op kosten van ongelicken te beroepen, und in summa alle dat genige te doen dat ein geudt froem Laet schuldich is te doen, tzelve niet te laeten om lieff, leijt, gelt offt geltzwerdt, frundtschafft offt maechschafft, noch omme allet dat sonne und maent ommegeijt und overscheint, also help mir Gott und seine lieve Hilligen.

Bij de dood van Johann Schopmann in 1706 in de voogdij Geldern werd het bezit getaxeerd op basis waarvan de keurmede voor de "tweede hand" werd vastgesteld. We zien dat sommige bezittingen vrij zijn. De tweede hand (erfgenaam) moest in principe de helft van de waarde van de bezittingen betalen.

2 paarden, waarvan een belast  2 Guld.  8 St.
4 Koeien, allemaal belast  4 Guld. 16 St.
2 Stieren  1 Guld.  4 St.
2 magere varkens, de helft belast 10 Guld.
1 zeug, onbelast
15 bossen slechte rogge, de helft belast  7 Gld., 10 St.
7 bossen "Weizen-clappen", de helft belast  1 Gld.,  4 St.
10 bossen Tarwe, de helft belast  7 Gld., 19 St.
8 balen Haver, de helft belast  3 Gld., 12 St.
2 vaten Gerst, de helft belast  1 Gld., 18 St.
2 malder boekweit, de helft belast  2 Gld., 14 St.
Een rentebrief van 400 daalders, 5% rente  9 Gld., 12 St.
10 morgen "Winterschar"  7 Gld., 10 St.
Gereedschap  5 Gld.
Totaal: 65 Gld., 7 St.

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"