Capucijnen

Na de dood van Franciscus ontstonden er onenigheden tussen de leden van de Minderbroeders over de uitleg van de kloosterregels. Deze onenigheden bleven voortsudderen totdat in 1525 een Minderbroeder uit het klooster van Monte-Falco vertrok om in volslagen armoede volgens het voorbeeld van Franciscus te gaan leven. Twee monniken volgden hem. Ze lieten hun baard groeien en droegen een grote spitse kap (capuce), vandaar de naam capucijn. De hertog van Florence gaf deze monniken een kluis en paus Clemens keurde hun orde goed. Het eerste klooster werd gesticht in 1528. Daarna breidde de orde zich snel uit.

Het klooster in Maastricht is gesticht in 1609. Eigenlijk wilde de stedelijke overheid geen nieuwe kloosterorden meer, maar omdat deze orde zich zo vol overgave bezig hield met het verzorgen van zieken werd ze toch toegelaten. In 1610 werd besloten tot bouw van kerk en klooster op terreinen bij de Bogaardenstraat. Volgens Adam van Broeckhuysen, 1731, stond op de plaats van de kerk eerst de kapel van St. Laurentius, maar op oude kaarten heb ik deze niet terug kunnen vinden.

Onder deze afbeelding uit 1623 staat de tekst: "Zo Maastricht door de pest zeer jammer wordt geschonden, zo zijn dees mannen straks in liefde geheel verslonden, en hebben met het kruis met leven en haar bloed, de stadt so bijgestaan, ziet wat de liefde doet!"

Bij het heersen van de pest in 1623 maakten de Capucijnen zich bijzonder verdienstelijk met het verplegen van zieken. Dit werd tevens hun noodlot, de ene na de andere Capucijn overleed aan de pest. Uiteindelijk was het klooster tot de laatste man uitgestorven. (Een schilderij in bezit van de Servaaskerk geeft dit weer, zie hierboven). Het klooster moest opnieuw bevolkt worden met monniken van andere kloosters uit de provincie. Aan het einde van de tuin werd een gebouw opgericht waar enige paters zich konden afzonderen bij mogelijke nieuwe besmettingen (le Jardin des pestiférés"). In deze tuin waren ook de gestorven paters van 1623 begraven.

In 1681 brandde de kerk af en is daarna weer opnieuw opgebouwd. In 1796 moesten bij de opheffing 20 paters en 5 broeders het klooster verlaten. De kloostergebouwen werden bestempeld tot kazerne en militair magazijn. in 1839 is een gedeelte van de tuin aan de plaatselijke joden geschonken om er een synagoge te bouwen. Het klooster is lang school geweest, maar nu afgebroken. De kerk heeft o.a. tot gymnastiekzaal gediend, nu is er een bioscoop in gevestigd. De tuin is in gebruik geweest als stadsbegraafplaats. Naast deze kerk herinnert het "Miserecordehuisje", een pesthuisje, even verder op nog als laatste restant aan het klooster. over dit pesthuisje zegt Adam van Broeckhuysen in 1731: "Dit klooster is ruim en groot genoeg met een vierkante hof, waar achter een huisje staat, waar de paters die besmet waren woonden en hun diensten hielden om het klooster niet te besmetten. De paters die besmetten verzorgden hadden hun woningen achteraf staan in een huis staande tegen de wal, heden Hoog-Frankrijk genaamd. In de tuin heeft een grote notenboom gestaan, waaronder de paters, die aan de pest gestorven zijn, werden begraven. Deze notenboom staat er niet meer (1731), maar nu staan er drie rode kruisen en het beeld van St. Rochus. In het jaar 1633 zijn 17000 (??, is dat geen 0 te veel?) mensen, zowel burgers als krijgslieden, aan de pest gestorven na verzorgd te zijn door de Capucijners."

Een afbeelding van het klooster zoals het er uitzag op in 1750 kun je zien op de maquette in centre Céramique in Maastricht. (Zie ook overzichtsopnamen van de maquette)

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"