Servaaskerk Maastricht

Inleiding   Vroege geschiedenis en Romaanse bouwperiode   De Dubbelkapel   Het westwerk en de Keizerzaal   Henric van Veldeke en St. Servaas   De Sleutel van Servaas   De Cenotaaf   De Romaanse kapitelen   het Bergportaal

Henric van Veldeke, de Servaaslegende

Sinds de 6e eeuw na Christus wordt in Maastricht door het Servaaskapittel al het graf van Servatius vereerd. In de 9e eeuw wordt de heilige zelfs de huisheilige van Karel de Grote en na hem van vele vorsten, zeker tot en met de Duits-Roomse keizer Frederik Barbarossa (1122-1190, keizer van 1155-1190). In een van de belangrijkste paltsplaatsen van de Ottoonse keizers, Quedlinburg, werd bijv. ook een Servaaskerk gebouwd. In de 10e eeuw probeerde het kapittel al Servaas tot "topheilige te bombarderen, door aan te tonen dat hij een soort achterneef van Jesus was. Omdat de verzamelde geestelijkheid die een beslissing hierover moest nemen tot de conclusie kwam dat dit niet waar kon zijn, alleen al niet omdat er een paar generaties waren overgeslagen, want in zijn levensverhaal staat o.a. dat hij in contact was geweest in de 5e eeuw met Atilla de Hun. Desondanks liet in de 11e eeuw het kapittel het er niet bij zitten en vroeg aan Jocundus, een Noord-Franse monnik, die van veel heiligen de levensbeschrijving heeft gemaakt, ook die van Servaas op te tekenen. En in 1170 kreeg Henric van Veldeke van het kapittel toen de opdracht om dit levensverhaal toegankelijk te maken voor de pelgrims en alle hoogwaardigheidsbekleders aan de diverse hoven, door er een verlucht boek van te maken in de streektaal. Dat was ongehoord, de Sint Servaas legende is daarmee het allereerste Nederlandstaalkundige epos dat we kennen, nog voor de boeken bijv. van Jacob van Maerlant. Henric van Veldeke zou later uitgroeien tot het grote voorbeeld van dichters als Oskar von Wolkenstein, die elkaar ook gekend hebben. Al zijn verzen werden waarschijnlijk niet alleen voorgelezen, maar vooral uit het hoofd gedeclameerd, waarbij zeker ook gezongen zal zijn. Van Veldeke kan zo als een eerste troubadour van Vaderlandse bodem gezien worden.

Hiernaast zien we een fragment van de "tristan en prose"uit 1240, een Franstalig prozastuk, gelardeerd met passages die gezongen werden Het gaat dan vooral om het zingen van emoties, zoals dat later in opera's en musicals ook gebeurt. Hier wordt een lasterlijk lied gezongen over de vorst, die in het verhaal niet de waarheid spreekt. Het gaat over Koning Arthur en zijn ridders.

Hieronder eerst enkele passages uit de Servaeslegende. Eerst de passage waarbij aangetoond wordt dat Servaes verwant is aan Christus

Verse: 199 Nu verneemt voert meer
Verse: 200 Van desen heilighen heer

Verse: 201 Wie edelike hi gheboren was,
Verse: 202 Die oetmoedighe sinte Seruaes

Verse: 203 Des en soelen wij nyet vergheten;
Verse: 204 Want hij heuet beseeten

Verse: 205 Gods rike ten ewen.
Verse: 206 Inden ioedschen Ewen

Verse: 207 Waren twee gesusteren hier te voren,
Verse: 208 Edel ende wael gheboren

Verse: 209 Kuyssche ende wael getogen,
Verse: 210 Als ons getughen, dats ongeloghen,

Verse: 211 Die die boeke hebben gelesen
Verse: 212 Dat sij nyet edelre en mochen wesen

Verse: 213 Noch reynre van haren lyue,
Verse: 214 Gheboren van edelen wijue

Verse: 215 Ende van edelen ioedschen manne.
Verse: 216 Die eyne suster die hiet Anne

Verse: 217 Ende was onser vrouwen moeder,
Verse: 218 Sinte marien der goeder

Verse: 219 Die Jhesum onsen heer droech,
Verse: 220 Daer aff te spreken is ghenoech

Verse: 221 Want menghe ziele daer by ghenas.
Verse: 222 Die ander suster sy was

Verse: 223 Gheheyten Esmeria.
Verse: 224 Van haer staet gescreuen da

Verse: 225 Dat sij hadde eyne dochter ende eynen sone.
Verse: 226 Van dien sall ich te weten doen

Verse: 227 Als ich daer aue vant geset:
Verse: 228 Dat was Elyud ende Elysabeth

Verse: 229 Die moeder was sinte Johannes
Verse: 230 Baptista, des heiligen mannes,

Verse: 231 Die onsen heer doufde
Verse: 232 Ende voele vast in hem geloufde,

Verse: 233 Wies moeder was die Elsebe.
Verse: 234 Nu suldi verneemen mee:

Verse: 235 Si ghedroech den gods druyt
Verse: 236 Ende haer broeder Elyut

Verse: 237 Hadde eynen sone hiet Emyu.
Verse: 238 Van dien sullen wij segghen nu:

Verse: 239 Des sone was sijnte Seruaes
Verse: 240 Die gode lieff is ende was.

Verse: 241 Alsulck was sijn gheslechte.
Verse: 242 Nu merct dit wel te rechte

Hiermee heeft van Veldeke de al bijna aangeboren heiligheid van Servaes aangetoond. Een eind verder lezen we hoe hij door de patriarch van Jerusalem tot priester werd gewijd:

Verse: 355 Doen aldus der heilighe man
Verse: 356 Alle sijne ordenen ghewan

Verse: 357 Ende hi diende gode sterke
Verse: 358 Ende hoem der patriarke

Verse: 359 Te priester ghewijede
Verse: 360 Ende hij heme ghebenediede,

Een tijd later krijgt Servaas bezoek van een Engel die hem beveelt om bisschop te worden ergens in Gallië, een plaats die al een hele tijd zonder bestuurder zit:

Verse: 387 Der enghel gods all daer quam
Verse: 388 Ende seide hoem dan hij wale vernam

Verse: 389 Stille ende nyet ouerluyt:
Verse: 390 "Seruacius", sprack hi, "gods druyt

....

Verse: 395 Du salt leysten sijn ghebot.
Verse: 396 Dich ontbuyt der warighe godt

Verse: 397 Dattu salt varen in gallia.
Verse: 398 Du salt busschop werden dae.

Verse: 399 God wilt dattu daer vares
Verse: 400 Ende dae die keerstenheit verwares,

Verse: 401 Dattu sijne woert daer breydes
Verse: 402 Ende dijnen sterfdach daer verbeydes."

........

Verse: 413 Dich en derff der weech nyet duncken swaer.
Verse: 414 Daer heuet bij nae .VIJ. jaer

Verse: 415 Eyn busdom gheweest meysterloes.
Verse: 416 Du bist der gheen dien god verkoes

We lezen hoe Servaas naar Tongeren reis, maar niemand kent hem tot een keer een engel verschijnt, hem mee neemt naar het altaar en de bisschopsstaf in zijn handen stopt. Alle kerkgangers zien dit wonder en accepteren Servaas als nieuwe bisschop. Maar, hij kon alleen maar Grieks spreken. Ook toen gebeurde er weer een wonder:

Verse: 673 Off van welkerhande tonghe,
Verse: 674 Beide oude ende ionghe,

Verse: 675 Dutsche walsche off latijn,
Verse: 676 Sij vernamen alle die reden sijn.

Verse: 677 Dat wolde god alsoe maken.
Verse: 678 Eyn yeghelijck nae sijnre spraken

Verse: 679 Vernamen sijt bysonder.
Verse: 680 Dit hadde hon allen wonder -

Verse: 681 In ebreuschen, in dietschen,
Verse: 682 In walschen ende in vriesschen,

Verse: 683 Als ich seide hier te voren,
Verse: 684 Soe wannen dat sij waren geboren

Verse: 685 Van beheym off van Ongheren
Verse: 686 Dat dede god in tongheren

In Tongeren verricht hij allerlei wonderen, maar er komen steeds meer vijanden. Wie is die man die hier heen komt en niet eens onze taal spreekt. Uiteindelijk verschijnt een engel die hem opdraagt om naar Maastricht te gaan:

Verse: 953 Des waren woerden in eyn,
Verse: 954 Der enghel sinte Seruaes erscheyn.

Verse: 955 Hij geboet den heilighen manne
Verse: 956 Dat hi voer van danne

Verse: 957 All daer hij noch is, te Triecht,
Verse: 958 In eynen dall scoen ende liecht

Verse: 959 Effen ende wael ghedaen
Verse: 960 Daer twee water tsamen gaen

Verse: 961 Eyn groot ende eyn cleyne,
Verse: 962 Claer, schoen ende reyne.

Verse: 963 Dats die Jeker ende die mase.
Verse: 964 Beide te korne ende te grase

Verse: 965 Es die stadt wale gheleghen
Verse: 966 Ende te schepen in voele weghen

Verse: 967 In visschen ende in ghewilden
Verse: 968 Ende in goeden ghevylden

Verse: 969 Der bester coren eerden
Verse: 970 Die ye mochte ghewerden.

Verse: 971 Des steyt die stat te maten
Verse: 972 Aen eynre ghemeynre straten

Verse: 973 Van Inghelant in ongheren
Verse: 974 Voer Colne ende voer tongheren

Verse: 975 Ende alsoe dies ghelijck
Verse: 976 Van Sassen in vrancrijck

Verse: 977 Ende mit scepe die des pleghen
Verse: 978 Te denemerken ende te norweghen

Verse: 979 Die weghe versamenen sich all dae.
Verse: 980 Des is die stadt daer nae

Verse: 981 Gheheiten Traiectum.
Verse: 982 Daer sande god Seruacium.

In Maastricht liet hij een kerk en klooster bouwen en hij reisde naar de omliggende gebieden om mensen te bekeren. Toen kwam Atilla de Hun met zijn strijders. Deze belegerde Tongeren. Servaas wist toen een groot leger op de been te brengen van Christenen die van heinde en verre, zelfs van Frankrijk kwamen en zij hebben Atilla verdreven. Er volgt een uitvoerig verslag van de aanstelling van de H. Severijn in Keulen. Servatius zet een vorige slechte bisschop uit het ambt, waarbij hij door 14 andere bisschoppen tot ver in Frankrijk verzameld, gesteund wordt (allemaal bisschoppen die naderhand heilig zijn verklaard...). Dan komt het zeer uitvoerige verhaal van zijn bezoek aan Rome om daar steun te vragen voor het noodlijdende Tongeren, waar hij tijdens een visioen van de H. Petrus zelf een sleutel ontvangt:

Verse: 1737 Voer dijn busdom ende voer dijn lant."
Verse: 1738 Eynen slotel gaf hi hem in die hant

Verse: 1739 Van syluer die seltsem was.
Verse: 1740 Dien behielt sinte Seruaes

Verse: 1741 Teynen lyteiken ende ghemerke,
Verse: 1742 Van hiemelschen ghewerke

Verse: 1743 Dat nye man sulken en sach
Verse: 1744 Noch nyemant gewercken en mach

Het was dus een hemelse sleutel, zoals nog nooit iemand die had gezien en ook niet in staat was om die te maken. Op de terugweg werd hij in Italië door de Hunnen gevangen, maar 's nachts ging de hemel open en een goddelijk licht scheen over Servatius. Servatius vertelde de Hunnen over Christus, en uit ontzag voor hem lieten ze hem toen gaan. In Spiers, Keulen enz. doet hij nog wonderen. In Tongeren wordt hij nu opeens aanbeden en de mensen hebben spijt dat ze hem hebben laten gaan. In Maastricht sterft hij uiteindelijk:

Verse: 3141 Eyn liecht alsoe ontellike claer
Verse: 3142 Als oft eyn blyxem waer,

Verse: 3143 Alsoe ouer wonnentlijch,
Verse: 3144 Doen hij voer te hiemelrijch

Verse: 3145 Die ziele die des werdich was:
Verse: 3146 Doen waert versaedt sinte Seruaes

Behalve de Aeneis uit 1190 en de Servaaslegende uit 1170 schreef Veldeke nog veel meer gedichten, niet alles is bewaard gebleven. Wel bewaard zijn een aantal liefdesgedichtend, die hij schreef toen hij leefde aan het hof van Konstanz, Zwitserland. (zie links) De opdracht van het Servaaskapittel aan Veldeke was het promoten van de pelgrimage, maar het ging verder. Het kapittel had in de 12e eeuw zeer vele en grote bezittingen. Een van de belangrijkste waren de ver afgelegen uitgestrekte wijngaarden bij Koblenz. Het beheer daarvan liep wel eens uit de hand waarschijnlijk. Daarom komt er een passage in de Servaaslegende voor waarin kinderen die de wijngaard vernielen door God gestraft worden en aan de wijnranken blijven kleven, waar ze levend als starre doden door hun onthutste ouders worden gevonden. Slechts de strenge goedheid van Servaas blijkt in staat om ze weer tot leven te brengen. Zo ook wordt een dievegge die kostbare stoffen uit het klooster van het Kapittel steelt door Servaas persoonlijk gestraft. Het is maar dat je het weet, de H. Servaas kan toornachtig reageren!
Een dergelijke functie hebben waarschijnlijk in ieder geval ook een aantal van de voorstellingen op de kapitelen in de Servaas. Het is waarschijnlijk niet zo maar dat in het westen, waar achter de stadspoort Tweebergen ligt, met ook wijngaarden en grote bezittingen, het kapiteel met de druivenarbeiders is afgebeeld. En als je dan het bergportaal in loopt zie je naar het westen de 4 rechters uit het oude testament, waaronder Salome. De westelijke kant van de Servaas, de keizerkant, stond voor de macht en het gezag van de keizer, maar vooral ook die van het kapittel en zijn machtige proost, de aartsbisschop van Mainz.

 

Henric van Veldeke was verder eigenlijk een echte renaissance-dichter, alhoewel de echte renaissance officieel pas 2 eeuwen later begint. Hij grijpt terug op klassieke bronnen, maar vormt ze om tot een nieuwe taal. Waar de Aeneis van Vergilius nauwelijks gaat over de liefde, is dat bij de Aeneis van van Veldeke het centrale thema. Hij besteedt meer dan 30% van zijn regels aan liefdesscenes. Zie ook de twee afbeeldingen, de linker behoort bij een uitgave van 500 na Christus van de Aeneis van Vergilius: Dido en Aeneas slaan vriendschappelijk een arm om elkaar heen. De rechter hoort bij een uitgave uit 1200 van de Aeneis van Veldeke (1190). De geliefden bedrijven innig de liefde onder een boom. Veldeke heeft het boek waarschijnlijk geschreven voor de zoon van keizer Frederik Barbarossa.

 

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"