de Republiek II

Inleiding

Wat hier staat is grotendeels gebaseerd op het boek "de Republiek" van Jonathan I. Israel. Hiervoor is het eerste deel beschreven. Hier beginnen we nu bij het tweede deel: de periode na de afloop van de tachtigjarige oorlog. Het eindigt bij het einde van de Republiek in 1806, als Lodewijk Napoleon tot koning wordt gekroond.

1647-1672: Bloeitijd van de Republiek

Stadhouder Willem II, 1647-1650

Willem II met zijn toekomstige vrouw, Mary Stuart.

Einde van de tachtigjarige oorlog. In 1648 werd de vrede getekend met instemming van 6 (eerst 5, Utrecht gaf later ook toe) provincies, alleen Zeeland was tegen. Van te voren had ook de jongste telg van het Oranjehuis, Willem II zich tegen verklaard. Zeeland had veel belang bij het open houden van de Schelde, Holland juist niet. Het verdrag had ondermeer tot gevolg dat de Schelde dicht bleef en de Zeeuwse handel naar de zuidelijke landen stil kwam te liggen. Een andere bepaling was de mate van godsdienstvrijheid die overeengekomen werd in de generaliteitslanden als Brabant, maar een en ander werkte ook door in de overige provincies. In 1648-1650 waren er in heel Europa misoogsten met als gevolg hoge voedselprijzen.

Orthodoxe protestanten zagen dit als de toorn van god m.b.t. de lakse houding in de Republiek ten aanzien van bijv. Katholieken. Willem II probeerde nu voortvarendheid te betrachten en hij instrueerde de drost van Breda onmiddellijk alle kerken van beelden te ontdoen en wit te kalken, en overal predikanten aan te stellen. Maar de contrareformatie had hier stevige voet aan de grond gekregen. In 1648 vaardigden de Staten-generaal een ordonnantie uit waarin Katholieke priesters de toegang tot de generaliteitslanden werd ontzegd. Spanje protesteerde omdat het een schending zou zijn van het verdrag. Ook de Hollandse provincies bleken tegen te zijn, zodat het voorstel weer in de prullenbak terecht kwam. Een van de meest uitgesproken tegenstanders van tolerantie, de predikant Abraham van de Velde uit Utrecht, veroordeelde de vrede van Münster als een verdoemde vrede waardoor de almachtige zo vertoornd was en het onophoudelijk regende. Na afloop van de tachtigjarige oorlog werd ook de garnizoenssterkte op een lager peil gebracht in de randgebieden. In Maastricht was in 1639 nog een garnizoen van 5300 man, in 1651 was dit gekrompen tot 2500 man. De kosten werden door de hele Republiek opgebracht, maar de handel en foeragering die een garnizoen tot gevolg had bracht werk en geld voor de garnizoensplaats en directe omgeving. Al deze plaatsen hadden dus feitelijk "te lijden" van de vrede. De Hollandse provincies wilden verder het leger ook in hun eigen regio sterk reduceren en dreigden als dat niet zou gebeuren eigenhandig het leger zoals dat in hun provincies gelegerd was zelfs te ontbinden. Hiermee werd er fundamenteel geknaagd aan de grondvesten van de Republiek. Toen Holland inderdaad in 1650 een bevel tot ontbinding gaf voerde Willem II op 30 juli een staatsgreep uit. Zijn officieren arresteerden op het binnenhof zes vooraanstaande regenten. Zijn neef Willem Frederik belegerde daarna Amsterdam. Amsterdam beloofde vervolgens de bevelen van de provincie tot ontbinding van het leger naast zich neer te leggen. In de hele Republiek bleven intussen manifesten verschijnen vanuit de twee kampen. Het voornaamste twistpunt was: in hoeverre zijn de provincies nog souverein. Vooral de Orangisten (aanhangers familie van Oranje) en Voetianen (streng Gereformeerden) betoogden dat met het oprichten van de Republiek een groot deel van de souvereniteit van de provincies afzonderlijk was afgestaan. In oktober 1650 werd Willem II door koorts gegrepen en 6 november overleed hij aan de pokken.

Eerste stadhouderloze tijdperk: 1650-1672

Periode I: 1650-1659
In Holland was een grote meerderheid die geen stadhouder als opvolger wenste. Zo namen ze officieel op 8 december 1650 de bevoegdheden van de stadhouder over en kenden privileges toe aan steden die dat wensten. De Statenvergadering nam ook de verantwoordelijkheid voor de benoeming van baljuws en drosten. De macht van de gildes werd in het algemeen beknot. Het voorbeeld van de Hollandse staten werd al spoedig gevolgd door andere provincies, zelfs Zeeland. Willem Frederik, de neef van Willem II, wilde zichzelf laten uitroepen als plaatsvervangend stadhouder, tot de netgeboren Willem III volwassen zou zijn. In dat streven werd hij gesteund door Groningen en Friesland. Andere provincies bleven twijfelen. Januari 1651 was er een grote vergadering in Den Haag over dit punt. Deze had tot gevolg dat een aantal andere provincies als Overijssel en Gelderland de functie van Stadhouder als voorlopig vacant bestempelden. Een volgend agendapunt was de religie. Er kwamen moties die alle geloofsuitingen anders dan het strikte gereformeerde geloof zouden verbieden. Onder grote druk van bijna alle provincies moest ook Holland toegeven dat de Gereformeerde kerk als Staatsgodsdienst beschouwd zou worden, maar er werd wel besloten dat alle kerken die nu daarnaast al bestonden op die plaatsen mochten blijven, maar zich niet mochten uitbreiden. Een derde punt ging over het recht van benoemen van legeraanvoerders en de jurisdictie over misdaden binnen het leger. Weer was het Holland dat wist te bereiken dat de regenten veel meer zeggenschap kregen over het leger en dat burgemeesters van de steden jurisdictie over misdaden van soldaten kregen. Ook werd er gesproken over mogelijke uitbreding van stemgemachtigden in de statenvergaderingen. Tot nu toe waren Drenthe en Staatsbrabant uitgesloten. Iedereen steunde de twee nieuwkomers, maar Holland verzette zich hevig. Met als geveinsd motief de godsdienst, maar als belangrijkste reden waarschijnlijk de concurrentie in de textielnijverheid t.o.v. steden als Leiden, werd hun het recht tot meebeslissen over staatszaken ontzegd. Intussen werd Nederland steeds machtiger op zee en bedreigde met name de Engelse handel. In augustus 1651 verbood Engeland handel met Nederlandse schepen van Zuid-Europese producten naar Engeland. Bovendien werden Nederlandse koopvaardijschepen vogelvrij verklaard, met als gevolg dat door Engelse kapers in datzelfde jaar nog 140 Nederlandse schepen op volle zee werden geënterd. Dit had een zeeoorlog tot gevolg.

Gebroeders de Witt 1672, op achtergrond Johan de Witt

Aan het einde van 1652 nam Johann de Witt de functie van raadspensionaris waar. Door de tegenslagen in de zeeoorlog kwam het orangisme weer opzetten. In de zomer van 1653 werden zeer zware nederlagen geleden. In die tijd werd Johan de Witt tot volwaardig raadspensionaris benoemd. De Hollandse regenten sloten nu de rijen. De Nederlanders legden in bondgenootschap met Denemarken de complete oostzeehandel van Engeland stil. Ook in de Middellandse zee werden overwinningen behaald, waardoor Engeland ook daar de handel moest opgeven. In de Noordzee begonnen Nederlandse kapers in hoog tempo evenveel Engelse koopvaardijschepen te kapen als dat er gekaapt werden door de Engelsen. Dit alles leidde tot vredesonderhandelingen.

Als enige eis die ergens toe deed kon uiteindelijk Cromwell van Engelse zijde overeind houden een clausule dat de Republiek geen persoon uit het huis van Oranje meer als stadhouder zou accepteren. Deze tekst viel buiten het officiele verdrag en werd uiteindelijk zonder dat de gewesten er precies van op de hoogte waren ondertekend. Toen dit bekend werd ontstond er grote beroering in de diverse gewesten. De Witt betoogde dat hoge ambten in een Republiek niet kunnen worden toegewezen aan hen wier voorouders deze ambten bekleedden, zonder aanzienlijk gevaar voor de vrijheid. Alle politieke schrijvers met gezonde inzichten zullen dat onderschrijven. Het beginsel van erfopvolging had bijvoorbeeld ook indertijd in Italië de Florentijnse Republiek ten gronde gericht. In Groningen, Friesland, Drente en even later Overijssel steunden evenwel Willem Frederik als tijdelijk stadhouder. Maar onderling bleven de provincies zeer verdeeld. De Witt wist door handige diplomatie uiteindelijk de rust te herstellen.

Periode 2: 1659-1665
Spanje had tot de vrede van de Pyreneeën in 1659 (na de 25-jarige oorlog Frankrijk-Spanje) vastgehouden aan zijn politiek om de Zuidelijke Nederlanden te gebruiken als uitvalsbasis en als buffer tegen Frankrijk. Vanaf nu droogde de geldstroom van Spanje naar de lage landen op. Het Spaanse leger slonk van 70000 man in 1658 tot 33000 in 1661, en weinig later zelfs tot slechts 20000 man. De stedelijke elites van steden als Antwerpen en Brussel werden steeds meer ontevreden. De Schelde was nog steeds dicht, en er werd te weinig bescherming geboden door middel van protectionistische maatregelen van plaatselijke producten. De Witt had belang bij Spaanse aanwezigheid in de Zuidelijke Nederlanden, vanwege de bepalingen van de vrede van Münster, maar wilde vooral ook een conflict met Frankrijk vermijden. Maar intussen werd hij alweer door binnenlandse zaken in beslag genomen. De jonge Willem III werd steeds meer naar voren geschoven door de orangisten als toekomstige stadhouder. Zijn Engelse moeder overleed in 1661 aan de pokken en had bij testament gezegd dat de voogdij van het kind bij haar broer, de koning van Engeland terecht zou komen. Een nieuwe ambassadeur in den Haag ging allerlei gesprekken met orangisten aan en de positie van de staatsgezinden werd steeds penibeler. Nederlands-Engelse onderhandelingen over allerlei problemen rond de zeehandel werden steeds grimmiger. Ook problemen met Spanje en Portugal werden aan de onderhandelingstafel uitgevochten. Dit alles leidde opmerkelijk tot in alle drie de gevallen overeenstemming, waardoor de positie van de Witt plotseling weer wat sterker was. De nieuwe Franse ambassadeur d' Estrades was zeer onder de indruk. Met betrekking tot het huis van Oranje merkte hij op: "Ik zie nu duidelijk dat dit huis geheel vervallen is, en dat men niet behoeft te overwegen zaken te doen met anderen dan met de Heren Staten, dat wil zeggen met de heer De Witt."
Periode 3: De tweede Engelse zee-oorlog 1665-1667.
Ondanks eerder diplomatieke successen, waardoor de conflicten leken te zijn uitgepraat, kwam het toch tot een confrontatie. Engeland was ervan overtuigd een eventuele oorlog te gaan winnen en koos plotseling de aanval. In het oosten verklaarde de prins-bisschop van Münster de Republiek de oorlog. Met Engelse financiele steun viel hij met 20000 man Gelderland en Overijssel binnen, en even later werd ook Drenthe onder de voet gelopen. Maar er kwam van onverwachte zijde hulp: een Franse interventie dwong de Prins-Bisschop van Münster tot een smadelijke aftocht. Ook Denemarken en Noorwegen sloten zich aan bij de Republiek. In oost-Indië verjoeg de VOC de Engelsen opnieuw van de zeeën. In de noordelijke wateren werden ongeveer 500 Engelse koopvaarders gekaapt. In juni 1667 voerde de Ruyter zijn beroemde tocht naar Chatham uit en sleepte de Royal Charles, het Engelse admiraalschip, weg. In juli 1667 werd de vrede in Breda getekend.
Conflict met Lodewijk XIV: 1667-1672
Al in 1664 kwamen er nieuwe belastingen om de Franse handel te beschermen. Toen de Nederlans-Engelse oorlog ten einde was verhoogde Frankrijk deze importbelastingen, waardoor de handel van de Republiek met Frankrijk compleet stil kwam te liggen. In dezelfde tijd (1667) viel het Franse leger de Spaanse Nederlanden binnen. Op 28 augustus capituleerde Rijssel (Lille). Nederland en Engeland sloten een triple-alliantie: Spanje zou enkele gebieden moeten afstaan aan Frankrijk, maar Frankrijk moest stoppen met zijn opmars naar het noorden. Zo niet, dan zou Frankrijk in oorlog geraken met zowel de Republiek als Engeland. Frankrijk gaf knarsetandend toe, maar begon vervolgens bondgenoten te zoeken in het oosten. De Duitse staten waren hier zeer ontvankelijk voor. De toenemende dreiging van oorlog met Frankrijk bracht een beweging op gang voor de benoeming van de jonge prins van Oranje tot kapitein- en admiraal-generaal. Op 24 februari 1672 gebeurde dit formeel, zij het onder strikt toezicht van de gedeputeerde te velde van de Generaliteit. Toen Frankrijk ook een verbond sloot met Engeland was de toestand zeer hachelijk.
Het rampjaar 1672
23 maart 1672 viel de Engelse vloot zonder waarschuwing een Nederlands konvooi aan. Op 6 april verklaarde Lodewijk de Republiek de oorlog, Engeland volgde. Op 22 mei stak Lodewijk ten noorden van Maastricht de maas over. Nu verklaarde ook Münster en even later ook Keulen de oorlog aan de Republiek. De Ruyter besloot aan te vallen en van het vlaggeschip van koning Karel van Engeland bleef niet niet meer dan een brandend wrak over. Er werden voldoende schepen beschadigd om een aanval van Engeland enkele maanden te vertragen. De Staatse garnizoenen, sinds het einde van de 80-jarige oorlog in handen van de Republiek vielen binnen een week: Rijnberk, Orsoy, Emmerich, Rees en Wezel gingen verloren en zouden nooit meer terugkeren. De troepen van Münster en Frankrijk ontmoeten elkaar en de Republiek besloot de IJssellinie op te geven. Het gehele leger trok zich terug om Holland en Zeeland te verdedigen. De waterlinie werd geactiveerd. Reeds waren de staten bereid om de generaliteitslanden op te geven in ruil voor vrede, toen de burgerij weigerde zich over te geven. Een onderhandelaar ging toch naar Lodewijk, maar toen deze de tegeneis formuleerde: hij wilde een groot deel van het Nijmeegs kwartier hebben en openlijke uitoefening van het Katholieke geloof toestaan. Dit veroorzaakte grote woede onder boeren en burgers. Zeeland verhief Willem III tot stadhouder op 2 juli, en even later volgde de staten van Holland. Op 20 augustus werden de gebroeders de Witt door een woedende menigte in den Haag mishandeld, neergestoken en vervolgens doodgeschoten. In ijltempo werden in bijna heel Holland de staatsgezinden vervangen door orangisten.

Stadhouder Willem III: 1672-1702

Terugtocht Fransen

Intussen werd ook Groningen oorlogsgebied en het platteland van Gelderland, Overijssel en Utrecht, Drente en Staats-Brabant werd door vijandelijke troepen verwoest. Maar door de waterlinie zagen de Fransen vanaf de herfst van 1672 alle toegangswegen naar Holland en Zeeland geblokkeerd. Doordat het water in de winter bevroor kon het leger alsnog met 10000 man doorstoten, maar door de plotseling invallende dooi werd het tot de terugtocht gedwongen. Drie overwinningen op rij van de Ruyter op een combinatievloot van Engelse en Franse schepen gaven moed. En de kapercampagne tegen de Engelse koopvaardijschepen over de hele wereld hadden eveneens een grote uitwerking. De oorlog werd in Engeland steeds minder populair. Toen ging ook Spanje meedoen aan de zijde van de Republiek. Keizerlijke en Nederlandse strijdkrachten trokken het keurvorstendom Keulen binnen. Hierdoor werden de Fransen gedwongen hun posities aan de waterlinie te ontruimen. In de dom van Utrecht werd op de dag van de aftocht voor het laatst een Katholieke dienst gehouden, een paar uur later trok het gepeupel de kerk binnen en vernielde beelden en altaarkleden. In Arnhem gebeurde enige tijd later hetzelfde. Engeland sloot vrede februari 1674, even later ook Münster. Gelderland en Overijssel waren ook weer in handen van de Republiek.

Willem III kreeg volmacht om in Utrecht, Gelderland en Overijssel alle bestuurders naar eigen goeddunken te vervangen. De staten van Gelderland boden hem zelfs de titel "hertog van Gelderland" aan. Amsterdam, Delft, Leiden en Haarlem verzetten zich er tegen dat hij deze titel zou aannemen. Ook Zeeland verzette zich. Men was bang dat Willem III uit was op souvereiniteit over het hele land. Zo begonnen de aloude tegenstellingen al snel weer de kop op te steken.

In 1677 kwam Hooft na steun van de meerderheid van de vroedschap naar voren als eerste burgemeester van Amsterdam. Hij begon een oppositie te organiseren tegen Willem III. De mensen waren de nog steeds voortdurende oorlog en de daaruit voortkomende zeer grote belastingdruk zat. Ondanks de gesloten vrede met Engeland bleef het kapen van, nu Nederlandse koopvaardijschepen een belangrijke "sport". Willem III hoopte zijn invloed te versterken door zijn huwelijk met prinses Maria Stuart van Engeland. Hij overreedde koning Karel deel te nemen aan het vredesproces van de Republiek, Spanje en Frankrijk en Lodewijk zover te krijgen dat hij de garnizoensplaatsen terug zou geven aan Spanje. Lodewijk probeerde intussen een afzonderlijk verdrag met de regenten van Amsterdam te sluiten waarbij hij beloofde de importbelastingen van 1664 en 1667 sterk te verminderen. Burgemeester Hooft wist veel gewesten te overtuigen en ze accepteerden het aanbod. Maar Lodewijk hield zich niet aan zijn woord, waarmee het staakt het vuren werd herroepen. Ook Maastricht en de landen van Overmaas kwamen weer in handen van de Republiek en Willem III zette er onmiddellijk allemaal zeer impopulaire zetbazen aan de macht. In 1679 had de keizer opeens zijn handen vol aan problemen in Hongarije, en toen begon Lodewijk onmiddellijk allerlei gebieden in te lijven: zoals Lotharingen en delen van de Elzas. Bij de naderende annexatie van Luxemburg wilde Willem III een grote hulpmacht mobiliseren. Maar nu bleek dat hij al veel good-will verloren had en ondanks druk onderhandelen kreeg hij het niet voor elkaar: Lodewijk kon zijn gang gaan. De spanningen liepen opnieuw op. Lodewijk vergootte zijn importbelastingmaatregelen. Toen de keurvorst van Keulen in juni 1688 overleed trok Lodewijk in september het gebied binnen om te zorgen dat het een Frans protectoraat zou blijven. Dit alarmeerde zowel de keurvorst van Brandenburg, de Spaanse keizer en de Republiek. Ze trokken alle drie grote legers samen om de Franse opmars te stuiten.

De glorieuze revolutie

de Republiek was intussen zeer onzeker over de houding van Engeland in dit conflict. In een geheim plan besloten ze een grote invasiemacht naar Engeland te verschepen en daar zelf de macht te grijpen. Het plan lukte, door het nauw van Calais voer een vloot met bulderende kanonnen, om zowel de Fransen als de Engelsen te imponeren en er werd 18 december 1689 geland in Devon alwaar het leger van koning Jacobus werd verslagen. Het Engelse parlement benoemde met enige aarzeling vervolgens Willem III en zijn vrouw Maria Stuart tot koning en koningin van Engeland.

De negenjarige oorlog (1688-1697)

Ondanks de samenwerking van Brandenburg, Spanje, Engeland en de Republiek was het moeilijk om Frankrijk te verslaan. Zo begonnen er na 5 jaar in 1693 voor het eerst weer onderhandelingen. De Fransen stemden toe in het ontruimen van Luxemburg en van strategische vestingsteden als Charleroi, Bergen, Kortrijk, Ath en Chiny. Lodewijk liet zijn aanspraken op de Spaanse Nederlanden vallen. Ook zouden de impopulaire belastingmaatregelen terug gedrongen worden. Maar Lodewijk had een truc toegepast waardoor deze laatste afspraken ook heel anders uitgelegd konden worden. Opnieuw moest er worden onderhandeld, waarbij pas na enkele jaren een enigszins verbeterd resultaat werd bereikt.

1702-1747: de Nadagen van de Republiek

Willem III overleed in Engeland ten gevolge van een val van zijn paard. Een jaar daarvoor had hij als kinderloze vorst de jonge Friese stadhouder Johan Willem Friso als zijn opvolger aangewezen. Maar de Hollandse regenten besloten anders. Waar voorheen de stadhouder zich regelmatig had bemoeid met de stedelijke politiek in Holland om de macht te concentreren bij een kliek regenten die aan de leiband van de stadhouder liep, daar wilde men nu de macht weer spreiden en ambten bij toerbeurt laten vervullen. Vooral in Holland kwamen weer meer regenten uit de staatse fracties op de voorgrond. Friesland en Groningen deden pogingen om Johan Willem Friso benoemd te krijgen. Maar de nieuwe koning van Pruisen betwistte de nalatenschap van Willem III. Hij dacht als kleinzoon van Frederik Hendriks oudste dochter Louise Henriette zelf aanspraken op de erfenis en de titel te kunnen maken. De Staten-Generaal wilde hem niet voor het hoofd stoten door Johan Willem Friso te benoemen. In Holland voltrokken de overgangen zich vrij geruisloos. Maar in bijna alle andere gewesten werd er jarenlang gedebatteerd en waren er voortdurend onlusten tussen staatsen en orangisten. In 1711 verdronk Johan Willem Friso bij een oversteek met een boot van het Hollands Diep bij Moerdijk. Een zoon, Willem Karel Hendrik Friso, zes weken na diens dood geboren, werd door de orangisten onmiddellijk aangemerkt als aankomend stadhouder van Friesland.

De Spaanse successieoorlog 1702-1713

Opnieuw werd de oorlog verklaard aan Frankrijk nu met zijn Bourbonse bondgenoot Spanje, door een coalitie van Engeland, Oostenrijk en Pruisen. De laatste Habsburgse koning van Spanje, Karel II was in 1700 overleden en liet de troon van Spanje en het Spaanse rijk in Europa, Noord- en Zuidamerika na aan de kleinzoon van Lodewijk XIV die nu Philips V van Spanje werd. Hij werd gesteund door de zonnekoning en een te grote concentratie van macht dreigde. In 1701 trokken Franse troepen alweer de Zuidelijke Nederlanden binnen en de Nederlanders moesten hun garnizoenssteden ontruimen. De koning van Pruisen eigende zich de graafschappen Lingen en Meurs toe op grond van de rechten die hij dacht te halen uit een bepaling in het testament van Frederik Hendrik: mochten zijn nakomelingen in mannelijke lijn uitsterven (hetgeen met Willem III was gebeurd) dan zouden de nalatenschappen van het huis van Oranje-Nassau toevallen aan de afstammelingen van zijn oudste dochter Louise Henriette, de echtgenote van de keurvorst. Terwille van het bondgenootschap moest de Republiek dit slikken. In 1702-1703 veroverde Pruisen een groot deel van het Overkwartier Gelre, met inbegrip van de stad Gelder. Nederlandse troepen veroverden nu de rest van het Spaanse overkwartier, waaronder Roermond. Het leger van de Republiek werd opgevoerd tot 100000 manschappen, groter als het ooit geweest was. Het maximum werd bereikt met 119000 man in 1708. Dit alles met als voornaamste doel de handelsbelangen van de Republiek veilig te stellen. Dit kon het best bereikt worden met het van de troon stoten van Filips V van Spanje, ten gunste van de Oostenrijkse kandidaat Karel III. Maar Lodewijk sloot in het geheim een verdrag met Engeland, waarbij Engeland grote concessies als Gibraltar kreeg. Met het uitstappen van Engeland uit de coalitie was het snel duidelijk dat het sluiten van vrede voor alle partijen nu het beste was. De vrede van Utrecht werd gesloten in 1713. Philips V bleef koning van Spanje, maar de Zuidelijke Spaanse Nederlanden kwamen nu onder Oostenrijks gezag. Het voormalige Spaanse overkwartier van Gelre werd in drie delen verdeeld, een deel voor Pruisen (waaronder een groot deel van het huidige Noord-Limburg), een deel voor Oostenrijk (waaronder Weert en Roermond) en een deel voor de Republiek (waaronder Venlo). In Zuid-Limburg werd het Spaanse deel nu Oostenrijks, Maastricht een een groot deel van de rest van Zuid-Limburg bleef bij de Republiek horen.

Het bestuur van de Oostenrijkse Nederlanden na 1715.

De Oostenrijkse Nederlanden werden net als eerder de Spaanse Nederlanden vanuit Brussel bestuurd. Het hoofd was een landvoogd. Dit waren achtereenvolgens:
1716-1725 Prins Eugenius van Savooie.
1725-1741 Aartshertogin Maria Elisabeth (zus van Keizer Karel VI)
1741-1780 Karel Alexander van Lotharingen (zwager van Maria Theresia)
1780-1793 Aartshertogin Maria Christina (zus van Jozef II)
1793-1794 Aartshertog Karel (derde zoon van Leopold II)
Prins Eugenius voerde een liberaal bewind en probeerde de handelsbelangen van de Zuidelijke Nederlanden zo goed mogelijk te behartigen. Maria Elisabeth was veel behoudender met veel gevoel voor de kunsten. Op godsdienstig gebied zuiverde ze de universiteit van Leuven waar veel Jansenitische sympathisanten werkten. Karel Alexander begon het vestuur meer te stroomlijnen. De plaatselijke adel kwam er steeds minder aan te pas en professionele ambtenaren gingen alles regelen. Ook kwam er meer controle vanuit Wenen.

de Republiek 1713-1746

de Republiek had door de oorlogsinspanningen een immense schuld opgelopen. De belastingen moesten dus verhoogd worden en er moest verder fors gesneden worden in de garnizoenssterkten. Ondanks grote druk van Engeland, welk land een coalitie probeerde te smeden om de Spaanse handel te boycotten, werd, vooral door de invloed van Amsterdam, flink bezuinigd. Tot midden jaren twintig ging het daarna vrij goed, maar daarna kwamen er weer problemen. De Pruisen aasden bij een opvolgingskwestie op het hertogdom Gulick-Berg. De oostelijke macht en dreiging zou veel te groot kunnen worden. Ook de samenwerking Oostenrijk Spanje was weer goed en daardoor dreigde Oostenrijk in de Zuidelijke Nederlanden de bloei van de Vlaamse steden nieuw leven in te blazen en de Schelde weer open te stellen. In 1726 sloot de koning van Pruisen een verdrag met de keizer van Oostenrijk. de Republiek besloot nu het leger weer sterker te maken. In 1729 werd Willem IV 18 en daarmee uitgeroepen tot stadhouder van Friesland, Groningen, Drente en Gelderland. In 1732 bereikte Willem een overeenkomst waarbij de erfrechten die eerder betwist waren werden geregeld: hij zag af van aanspraken op Lingen en Meurs (die geannexeerd waren door Pruisen) en Pruisen zag af van de rechten op de gebieden in de Oostenrijkse Nederlanden en de Republiek. In maart 1734 huwde Willem met de Engelse Anna van Hannover in Londen. Raadspensionaris van Slingeland toonde zich in die tijd een sterk leider en kon de orangistische tendenzen ook in Holland en Zeeland beteugelen. Na diens dood in 1736 ging het met de economie nog sneller bergafwaarts. In 1740 brak oorlog uit tussen Frankrijk en een bondgenootschap van Oostenrijk, de Republiek en Engeland. Frankrijk maakte aanspraken op Oostenrijkse gebieden om successie-redenen. In 1744 rukten Franse troepen de Zuidelijke Nederlanden binnen. De toestand verslechterde toen Nederland ook Engeland volgens verdrag moest bijstaan bij een Schotse opstand. In april 1747 werden de generaliteitslanden bereikt: Frankrijk nam Hulst, Axel en Sas van Gent in.

1747-1792: Verval van de Republiek

De tweede orangistische revolutie: 1747-1751

Het naderen van de Franse troepen had in de Republiek een revolutie tot gevolg. Het begon in Zeeland, waar het stadhouderschap werd hersteld op 28 april 1747. Binnen enkele dagen werden steden als Rotterdam versierd met oranje banieren en wimpels. Toen de staten van Holland op 29 april bijeenkwamen sloeg de regenten de schrik om het hart door het aanhoudende roepen door een menigte mensen van "Vivat oranje" en "hoezee, hoezee". Overal ontstonden massale demonstraties.

Al op 3 mei werd Willem IV officieel tot stadhouder van Holland uitgeroepen. De woede van de menigte had zich nog niet lijfelijk tegen de regenten gericht, maar de roep om strenger op te treden tegen Katholieken en besturen te zuiveren werd steeds luider. In 1748 begonnen raddraaiers op het platteland de woningen van belastingpachters aan te vallen. Er werd niet ingegrepen. De burgers van Harlingen stuurden een afvaardiging naar de staten, eisten een volledig erfelijk stadhouderschap, afschaffing van de verpachting van accijnzen en herstel van diverse oude privileges. Ook andere steden kozen even later afgevaardigden, en uiteindelijk kwam er een lijst met 72 eisen. In navolging van Friesland kwam ook in Holland in de herfst van 1748 een burgerbeweging op gang, die in eerste instantie vooral gericht was op pachterskantoren en woningen. Steden als Haarlem, Leiden en Amsterdam liepen voorop. Binnen de burgerbewegingen ontstonden splitsingen, een deel was anti-orangistisch. Toch leek het orangistische kamp de overhand te krijgen. Op 22 oktober 1751 overleed Willem IV plotseling op 40-jarige leeftijd.

1751-1766

Na het verdrag van Oostenrijk met Frankrijk in Versailles (mei 1756) brak er in de Zuidelijke Nederlanden een tijdperk van redelijke stabiliteit aan. De grenzen werden opnieuw afgebakend en Oostenrijk richtte zijn energie nu met name op Pruisen. De nijverheid en handel in Vlaanderen begonnen zich weer sterk te ontwikkelen, met als drijvende krachten kolen, ijzer en textiel. In de Republiek trad juist steeds meer verval in. Politiek gezien kregen de Staatsen met namen in Holland weer vrij snel de overhand. Het was een tijd waarin er veel gedebatteerd werd over het verleden, en verlichte ideeën werden betwist of juist omarmd.

1766-1780

In 1766 werd Willem V meerderjarig. Door eerdere afspraken waarin was vastgelegd dat het stadhouderschap erfelijk was dreigde even weer intern gerommel. Maar door de sterke invloed van de hertog Brunswijk, die Willem V steunde en adviseerde, bleven onlusten uit. Grote twijfels waren er in 1767 toen Willem V trouwde in Berlijn met de Pruisische prinses Frederika Sophia Wilhelmina, welke een nicht was van Frederik de Grote, maar ook van Hertog Brunswijk. Willem V wilde vooral het leger uitbreiden, maar de staten van Holland wilden slechts meer geld voor de vloot. Het verloop van de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog verhevigde de spanningen tussen Engeland, dat een bondgenootschap was aangegaan met Pruisen, en de Republiek. de Republiek leverde namelijk wapens aan de onafhankelijkheidsstrijders. Hierdoor dreigde er snel oorlog.

1780-1787: de vierde Engelse oorlog en het tijdperk van de patriotten.

Eind 1779 werd een groot Nederlands konvooi door de Britten beschoten. In januari 1781 maakten de Britse kapers niet minder dan 200 Nederlandse koopvaardijschepen buit. Deze oorlog was in zijn algemeenheid rampzalig voor de Republiek, er gingen vooral veel Overzeese gebieden verloren aan Engeland. In 1784 werd er vrede gesloten. In de Republiek onstond in dezelfde tijd weer politieke onrust. Baron van den Capellen schreef een manifest waarin hij betoogde dat de burger slechts zijn eigen vrijheid kon hebben als in de steden en op het platteland volksmilities de macht zouden krijgen. Hij keerde zich zeer beslist tegen de orangisten, in mindere mate ook tegen de regenten. In 1782 won deze patriottenbeweging aan kracht. Zij zagen het Nederlandse volk als de hele natie waartoe de Lutheranen, Doopsgezinden en Roomsen evenzeer behoorden als het Gereformeerde volksdeel. Ook keerden ze zich tegen de politieke discriminatie van de generaliteitslanden. Ze wilden de schutterijen omvormen tot instrumenten van de volkswil. De burgers zelf i.p.v. de regenten moesten hun officieren kiezen. Een van de belangrijkste traktaten was de beroemde tweedelige "Grondwettige Herstelling" uit 1784. De onafhankelijkstrijd in Amerika was een voorbeeld. Regenten moesten vervangen worden door een nieuwe elite die op grond van bekwaamheid gekozen zou worden. Vanaf 1784 was er een reeks botsingen tussen oranjegezinden en patriotten. Daar waar de patriotten in de meerderheid waren werd "oranje" tot de kleur van antipatriottisme en slavernij verklaard. in de zomer van 1786 leken de patriotten in een groot deel van het land in de meerderheid. Alleen in Friesland, Zeeland en delen van Gelderland hadden de orangisten de overhand. De regenten in de grote steden begonnen te beseffen dat ze slechts met behulp van de orangisten de baas konden blijven. Op 21 april 1787 was er op de dam een grote demonstratie waarin een zuivering van de vroedschap werd geëist. Zo kwam Amsterdam in handen van de patriotten en vele kooplieden en regenten namen de vlucht naar buitenhuizen of nog verder weg. De nieuwe koning van Pruisen, Frederik Willem II, een broer van Wilhelmina, de vrouw van Willem V, greep in toen Wilhelmina in juni 1787 bij Goejanverwellesluis door het vrijkorps van Gouda werd aangehouden. In september trok hij met een leger van 26000 man de Republiek binnen. Met steun van hem en Brits geld keerde Willem V in triomf terug naar den Haag.

Revolutie in de Zuidelijke Nederlanden: 1787-1790

In de Zuidelijke Nederlanden had zich intussen ook een revolutie afgespeeld. Toen Keizer Jozef II in 1780 zijn moeder Maria Theresia opvolgde begon hij met een aantal nieuwe bepalingen door te voeren. In 1781 werden Protestanten en Joden officieel gedoogd. Kloosters die een niet- of te weinig duidelijke charitatieve functie hadden werden opgeheven. Bovendien waren de overgebleven kloosters uitsluitend gezag aan Wenen verschuldigd, niet meer aan Rome. Ook gaf hij bevel de Schelde weer open te stellen en in 1787 kwamen er belangrijke plannen voor omvorming van rechtspraak en bestuur. Tegen een aantal van deze maatregelen was in Vlaanderen grote weerstand ontstaan en in juni 1787 werden burgerwachtcontingenten opgericht. In oktober was er in Brussel een volksopstand die tot gevolg had dat de Oostenrijkers hun troepen uit de stad trokken. In juni 1789 was het geduld van Jozef II op en verklaarde hij alle priviliges die er nog waren in de Zuidelijke Nederlanden voor verbeurd. De opstandelingen trokken zich terug rond Breda met instemming van de Republiek. Op een speciale vergadering besloten de verschillende gewesten in een manifest tot onafhankelijkheid. Onmiddellijk daarna begon onderling geruzie. Een deel wilde alleen onafhankelijkheid, maar de macht vervolgens terug bij de regenten en adel. Een ander deel wilde de macht bij het volk. Pruisische troepen trokken Vlaanderen binnen en bezetten al snel het grootste deel van het land. In 1790 overleed Jozef II en de nieuwe keizer Leopold II, die zijn handen vol had aan opstanden in Polen, Hongarije en Tsjechië, sloot met Pruisen al snel een overeenkomst waarbij het Oostenrijkse gezag in de Zuidelijke Nederlanden hersteld zou worden, maar dit wel op voorwaarde dat de hervormingen van Jozef II weer werden ingetrokken. De Pruisische troepen werden weer teruggetrokken, in November 1790 viel een Oostenrijks leger van 30000 man de kersverse Zuidelijke Republiek binnen en bezette in december Brussel. Diezelfde maand werd er in Den Haag nog een verdrag getekend tussen Oostenrijk, Pruisen, Engeland en het huis van Oranje.

De Franse tijd: 1792-1815

Inval van Frankrijk: 1792-1795

Na de Franse revolutie van 1789 begon enkele jaren daarna de Franse expansie in Europa. In november 1792 behaalden de Franse troepen bij Jemappes een overwinning. In juni 1794 werd het Oostenrijkse leger bij Fleurus verpletterd. In oktober 1795 werden de Zuidelijke Nederlanden officieel bij Frankrijk ingelijfd en er werd onmiddellijk werk gemaakt van bestuurshervormingen. In januari 1795 bereikten de Franse troepen Utrecht. Daar werden zij enthousiast verwelkomd met vlaggetjes en emblemen van de revolutie. Revolutionaire comité's namen de macht over en orangistische hoogwaardigheidsbekleders vluchtten, maar werden in het algemeen ongemoeid gelaten. De in 1787 onderdrukte revolutie van de patriotten werd weer opgepakt en leek aan te sluiten bij de idealen van de Fransen. Er werden tal van overwinningsparades georganiseerd en dankdiensten in kerken. De naam van de Republiek werd veranderd in die van "Bataafse republiek."

De Bataafse Republiek, 1795-1806.

Het revolutionaire bewind in Parijs besloot om de Bataafse Republiek te erkennen, maar legde wel een grote oorlogsschatting op. Bovendien annexeerde het de Zuidelijke Nederlanden en liet de Schelde open. In Nederland werden in veel steden door de patriotten democratische bestuursmethoden ingevoerd. De afspraken over overleg m.b.t. staatsaangelegenheden, zoals vastgelegd in de Unie van utrecht, bleven grotendeels van kracht. De Fransen kwamen tussenbeide, toen een nieuwe grondwet waarbij het federale beginsel zou veranderen in een eenheidsstaat dreigde getorpedeerd te worden door voormalige orangisten. De federalisten werden uit de nationale vergadering gezet. In de praktijk veranderde er overigens niet zoveel. Het juridische en fiscale apparaat was nog steeds voor een belangrijk deel in handen van patriciërs en edelen. Ook andere beoogde veranderingen als het toekennen van gelijke rechten aan alle godsdiensten en het terug brengen van de macht van de steden: niets of weinig werd daarvan echt gerealiseerd. Na een inval in Noordholland van een Britse vloot bleek vanuit de bevolking weinig steun te bestaan voor de Britten en de orangisten en het Frans-Nederlandse leger, dat zeker niet groter was, kon ze makkelijk terug dringen. Toen Napoleon zich in 1804 tot keizer kroonde begon Frankrijk zich steeds meer te ergeren aan de relatief geringe bijdrage aan de oorlog door de Bataafse Republiek. Ook de doorgaande handel via neutrale schepen met Engeland, welk in oorlog was met Frankrijk, was een doorn in het oog van Napoleon. Dit leidde tot een volgende staatsgreep, waarbij Lodewijk Napoleon in 1806 tot Koning werd gekroond en de Republiek definitief verleden tijd was.

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"