Roermond 1550-1716 door Jos Habets

GEBEURTENISSEN OP GODSDIENSTIG EN STAATKUNDIG GEBIED IN HET OVERKWARTIER VAN GELDERLAND, SEDERT DE OPRICHTING VAN HET BISDOM TOT HET BEGIN DER XVIIIde EEUW.

Inleiding 1540-1566 1566 1567-1572
1572 1572-1632 1632-1637 1637-1716

De beeldenstorm van 1566

Inmiddels begonnen de zaken in Gelderland, zoowel als elders, er donker en verward uit te zien. De Staten vergaderden dikwijls en beraamden middelen om de invoering der Spaansche inquisitie te beletten. In de tweede helft der maand Juli 1566 hielden de edelen, over geheel Nederland bijeengeroepen, eene vergadering te Sint Truiden, waar algemeene godsdienstvrijheid afgekondigd en maatregelen besproken werden ter verdediging des Lands tegen den koning. Onmiddellijk daarna barstte het oproer uit, gevolgd door de betreurenswaardige gebeurtenissen der beeldstormerij. Naar bijna alle steden werden predikanten gezonden, en in Augustus liep het volk, door deze lieden opgezweept, te samen en plunderde op de gruwelijkste wijze kerken en kloosters. Op St. Laurensdag, den 10den dien maand, verscheen een haagpreker voor de poorten van Roermond, en preekte er toen tweemaal. Vele burgers gingen hem hooren, niettegenstaande de magistraat, uit voorzorg, de meeste poorten van de stad gesloten hield. Sedert dien preekte hij terzeIfder plaatse op Zon- en feestdagen. Op Zondag den 25 Augustus beproefden eenige burgers den predikant binnen de stad te brengen, doch dit werd door den magistraat, met behulp van den schout belet. Eene tweede poging, op den 5 September, gelukte. De magistraat stelde nu alles in het werk om den predikant te verwijderen of althans hem het preeken te beletten, maar de aanhangers der nieuwe leer wilden daarvan niet hooren, en den volgenden Zondag (8 September) werd op de markt openbaar gepreekt. Dit alles evenwel geschiedde tegen den wil van de stads-regeering. (1)
Voorloopig bleef Roermond nog verschoond van den beeldstorm ; althans de magistraat, die den 9 September aan den stadhouder De Brimeu verslag gaf over het gebeurde met genoemden predikant, meldt, dat te Roermond geene kerken of kloosters geplunderd werden, doch dat uit den vreemde bericht was gezonden, dat ultheemsche lieden herwaarts zouden komen om alles te vernielen en stuk te slaan; dat uit dien hoofde men de voornaamste kerksieraden, die niet behoefden gebruikt te worden, had weggenomen en verborgen ; deze zouden ter gelegener ure weder op hunne plaats gebracht worden, en wat den predikant betrof, zij zouden al het mogelijke doen om hem te verwijderen. (2) Kort daarna waren de geuzen in opstand. Zij braken de parochiekerk met geweld open, voorzagen de deuren van nieuwe sloten en namen het gebouw in gebruik. De pastoor, ten einde de kerk voor heiligschennis te vrijwaren, had reeds te voren de sleutels ervan aan den scholtis toevertrouwd, en daar nu de geuzen, zonder het gebruik dien sleutels, het kerkgebouw waren binnengedrongen, dreven zij den spot met den scholtis en gaven hem, als scheldnaam, den titel van "koster".

(1) Nyhoff, Bijdragen, eerste reeks, IV, p. 219
(2) Publ. etc. du Limb., XII, p. 362.

Den 29 September richtte de stadhouder van Gelderland een schrijven tot den magistraat. van Roermond, waarin hij hem ten ernstigste beval, en wel op straf van het verlies der stedelijke privilegiën, den predikant, Haar het voorbeeld van Nijmegen, uit de veste te verwijderen, de toelating van een nieuwen in het vervolg te beletten en de oude religie te handhaven, tot dat een algemeene schikking daaromtrent zoude gemaakt zijn, die men elken dag kort verwachten. Den eersten October antwoordde de magistraat aan den stadhouder, dat diens missive aan de werkmeesters en gezworenen, alsmede aan de gedeputeerden der gemeente en de ambachtsmeesters der stad, was voorgelezen, doch zonder gevolg, wijl men daarop het stilzwijgen bewaard had; dat kort daarna de geheele burgerij was uitgenoodigd geworden om 's namiddags ten een ure te vergaderen in het klooster der Minderbroeders; dat de brieven der regeering, toen nogmaals waren voorgelezen en dat, na beraadslaging, de vergaderden de volgende verklaring hadden afgelegd: zij waren goede onderdanen des konings en hadden voor zijne Majesteit hun goed en bloed steeds veil, maar zij verlangden eerbiedig, hunnen predikant te mogen behouden, aangezien de "evangelische predikanten" die het rein Evangelie en het zuiver woord Gods preekten, in de koninklijke erflanden van Nederland toegelaten waren. Zou het evenwel gebeuren, dat iemand, met de H. Schrift in de hand, aantoonde, dat de predikant een ketter was of kettersche leerstellingen verkondigde, dan zouden zij hem afschaffen en verdrijven.
De magistraat, die zulk een antwoord ongaarne vernam, drong bij de burgers er nogmaals op aan om de ongenade des konings toch niet op zich te trekken, maar veeleer gehoor te geven aan het vermaanschrift der gouvernante en de predikanten te verdrijven. Hierop maakten de burgers de opmerking, dat de zaak van het woord Gods hunne ziel en zaligheid aanging en zij daartoe niet konden overgaan, maar vast besloten waren in dit punt God te stellen boven de menschen en Hem alleen te gehoorzamen. Zij hoopten, dat de koning hun, om deze reden, zijne ongenade niet zou doen gevoelen, want zij waren bereid zijne Majesteit in al het overige te dienen en getrouw te blijven.(3)
"Wij zien uit dit stuk - zegt de heer Sivré - hoezeer de hervorming hier, zoowel als elders, verwarring in de begrippen van velen gebracht had. Hare stichters hadden aan iedereen het recht toegekend de H. Schrift naar zijn eigen zin uit te leggen. Was het wonder, dat lieden zonder roeping en zonder kennis, kleermakers, wevers, schoenlappers, schippers, enz. zich de bevoegdheid aanmatigden, in zaken van het hoogste belang, en in dingen die vor boven hun bereik stonden, te beslissen?(4) Wij voegen er bij, dat die lieden zich tevens eene onfeilbaarheid toekenden, veel grooter, dan die aan den Paus van Rome ooit is toegeschreven.
Sedert dien dag verwierf de protestantsche beweging te Roermond eene groote uitbreiding. De nieuwgezinden stellen zich weldra in betrekking met Antwerpen, eene stad die in 1566 aan het hoofd stond der Calvinistische woelingen. Vele conventiekels traden in verstandhouding met die stad en onderhielden met haar briefwisseling, door middel van geheime teekenen en onder geleende namen.(5) Van Antwerpen uit werden bevelen gegeven en uitgevoerd. De hervorming strekte hare werkzaamheden over geheel Nederland ult, van het Noorden tot het Zuiden, en volgde in de ultvoering, daarvan een vast plan. De predikanten begonnen hun opruiende toespraken en hadden zij die geëindigd, dan ving de beeldstormerij aan. Was er volgens het oordeel van de consistorialen genoeg gebeeldstormd, dar werd een werk gegeven aan het grauw ; het hield dan op en ging heen. Te Roermond, Weert en elders werd op dezelfde wijze gehandeld.

(3) Nijhoff, Bijdragen, VI, 61-63. Publ. etc. du Limburg, XII, p. 364.
(4) Provinciale Almanak van Limburg voor 1887, pag. 207.
(5) Nuyens, Gesch. Ned. Beroerten, I, p. 2.

Op verzoek van het consistorie te Antwerpen werd den 30 December 1566 te Roermond door de werkmeesters, de gezworenen en de tien "verordneten der ganser gemeinde" met toestemming van de meesters der ambachten, het volgende besloten : Peter Bex, Matthys Severeins, Hendrik van der Smitzen en Hendrik van Ahe zullen naar Antwerpen vertrekken om met, de afgevaardigden der overige Geldersche steden te onderhandelen "over hetgeen ter eere Gods, tot bevordering en het behoud van het goddelijk Woord en tot stichting der christelijke gemeente dienstig, noodig en nuttig kan zijn."(6) Vervolgens ontboden de nieuwgezinden van Roermond een predikant uit den Paltz; ook werd eene gemeente der Anabaptisten opgericht met een afzonderlijken predikant, Wald genaamd, aan het hoofd.(7) Uit deze laatste sekte kwamen voort: Jan Appelman en Jan Willemsen, twee hoofden der Anabaptisten, die te Roermond, waar zij geboren waren, en in de naburige plaatsen, de leer der Wederdoopers, de veelwijverij en den opstand tegen de gevestigde overheid preekten. Hunne volgelingen leefden van diefstal en straatschennis, vermoordden vele menschen en plunderden de burchten en kasteelen der edellieden.
Jan Willemson liet zich, gelijk zijn Leidsche voorganger, tot koning van Sion kronen, trouwde een aantal vrouwen, bezocht aan het hoofd van 300 snaphanen de landen van Gelder, Gulik en Kleef en verwoestte te vuur en te zwaard zooveel hij maar kon.(8) Eindelijk werd hij gevat, te Dinslaken op het slot in de gevangenis gezet en een jaar later, den 42 Maärt 1580, te Kleef levend verbrand. Twee zijner vrouwen werden onthalsd en de overigen uit den lande verbannen.

(6) Sivré, Inventaris. I, p. 345.
(7) SLICHTENHORST, Geldersse Geschiedenissen, p. 551.
(8) Jan Willemsen schreef een boekje, hetwelk onder zijne aanhangers verspreid werd en waarin hij de veelwijverij tracht te verdedigen.

In 1566 waren de hervormden te Roermond zoo zeer meester in de stad geworden, dat de magistraat zijn geheel gezag verloren had en de sleutels der stad aan de oproerlingen moest overgeven. Daarop volgde de beeldstorm; met ongekende woestheid werden beelden, altaren schilderijen en kunstwerken verbrijzeld; alleen de klokken in den toren, de doopvont en de preekstoelen bleven gespaard.
Dit baldadig optreden der gereformeerde partij geschiedde zoo plotseling en met zoo veel wilde hartstocht, dat de magistraat, noch tijd noch moed had om de woestaards in hun vernielingswerk tegen te gaan. Door vrees en verslagenheid in hun bestuur als verlamd, konden de vroede mannen niets anders doen dan lijdelijk toezien.(9) Toen de koning vernam, wat er met de kloosters en godshuizen in Nederland was voorgevallen, was hij zoo vertoornd, dat hij met de nieuwgezinden in geene schikking meer wilde treden. De hertog van Alba, een der grootste veldheeren van zijn tijd, maar tevens een zeer gestreng man, werd aan het hoofd van een machtig leger gesteld en als kapitein en gouverneurgeneraal naar de Nederlanden gezonden. De aartshertogin, Margareta van Parma, werd eenigen tijd later teruggeroepen.
Het gerucht van Alba's komst verspreidde overal angst en onrust. Zij die zich plichtig gevoelden, en daaronder Willem van Oranje, bijgenaamd de Zwijger, gingen op de vlucht. De strenge hertog kwam op den 20 Juni 1567 aan het hoofd van zijn leger in het land. Eene zijner eerste werkzaamheden was het instellen van een Raad van beroerten, die zou oordeelen over hen, die wegens ketterij, beeldstormerij of oproer waren aangeklaagd.(10)
Nu kwam te Roermond een ommekeer in den toestand. De magistraat had al spoedig zijne macht en invloed henvonden; de predikant had zich ult de voeten gemaakt en hield zich schuil in de buurt van de stad op Guliksch grondgebied.(11) Den 1 Juli 1567, des nachts, predikte hij op het Muggenbroeck, onder Melick, dicht bij de Boermondsche Kapel in 't Zand. De magistraat, ten einde te verhinderen dat de woelgeest andermaal in de stad gebracht werd, deed de poorten sluiten. Ongeveer 500 personen hadden zich 's avonds buiten de stad derwaarts begeven, ter bijwoning der preek. Toen deze 's morgens terug keerden, trachtten zij tevergeefs de stad binnen te komen; hunne Katholieke stadgenooten weigerden hen te ontvangen en hielden de poorten gesloten. Zelts het verzoek om er hunne vrouwen en kinderen te mogen komen halen, werd van de hand gewezen. De magistraat stelde ze in hun bezit door, ze over de stadsmuren te hijschen en met touwen af te laten.(12)

(9) Sivré, Provinciale Almanak van Limburg voor 1887, p. 208.
(10) VAN HASSELT, Stukken voor de Vaderlandsche historie, I, n°. 175 en 183, Il nr. 9 en 35. Zie ook Publ. etc. du Limb., XII, p. 370-377.
(11) VAN DER AA, Geographisch Woordenb. art. Roermond verhaalt, dat deze predikant niemand anders was dan de befaamde Herman Moded. Of dit waar is, weten wij niet. BRUTEL DE LA RIVIÈRE, Het leven van Hermannus Moded, is onvolledig over alles wat Limburg aangaat; dit werk kan ons hier dus niet dienen.
(12) Correspondance de Guelder et de Zutphen, VI, p. 128, Publ. etc. du Limb.. XII, p. 370.

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"